Nederlandse Geloofsbelijdenis

Artikel 35 - Het heilig avondmaal

Wij geloven en belijden dat onze Heiland Jezus Christus het sacrament van het heilig avondmaal voorgeschreven en ingesteld heeft, om te voeden en te onderhouden degenen die Hij reeds opnieuw geboren deed worden en in zijn huisgezin, dat is zijn kerk, heeft ingelijfd.

Nu hebben zij die opnieuw geboren zijn, tweeërlei leven in zich. Het ene is lichamelijk en tijdelijk: zij hebben het van hun eerste geboorte meegebracht en alle mensen bezitten het. Het andere is geestelijk en hemels: het wordt hun gegeven in de tweede geboorte, die geschiedt door het Woord van het evangelie in de gemeenschap met het lichaam van Christus. Dit leven bezitten slechts Gods uitverkorenen. Zo heeft God voor de instandhouding van het lichamelijke e aardse leven gewoon, aards brood voorgeschreven, dat allen ontvangen, zoals het leven zelf. Maar voor het onderhouden van het geestelijke en hemelse leven, dat de gelovigen bezitten, heeft Hij hun een levend brood gezonden, dat uit de hemel neergedaald is (Joh.6 : 51), namelijk Jezus Christus. Hij voedt en onderhoudt het geestelijke leven van de gelovigen, als Hij gegeten wordt, dat wil zeggen geestelijk toegeëigend en door het geloof ontvangen.

Om ons dit geestelijke en hemelse brood af te beelden, heeft Christus een aards en zichtbaar brood voorgeschreven als sacrament van zijn lichaam en de wijn als sacrament van zijn bloed. Hiermee verzekert Hij ons ervan: zo zeker als wij het sacrament ontvangen en in onze handen houden en het eten en drinken met onze mond, om ons leven in stand te houden, zo zeker ontvangen wij in onze ziel door het geloof - dat de hand en mond van onze ziel is - het ware lichaam en het ware bloed van Christus, onze enige Heiland, om ons geestelijke leven in stand te houden.

Nu is het volstrekt zeker dat Jezus Christus ons zijn sacramenten niet voor niets heeft voorgeschreven. Hij werkt dan ook in ons alles wat Hij ons door deze heilige tekenen voor ogen stelt, hoewel de wijze waarop dit geschiedt ons verstand te boven gaat, evenals de werking van de Heilige Geest verborgen is en niet te begrijpen.

Toch vergissen wij ons niet, als wij zeggen dat wat door ons gegeten en gedronken wordt, het eigen en natuurlijke lichaam en het eigen bloed van Christus is. Maar de wijze waarop wij deze nuttigen, is niet met de mond, maar geestelijk, door het geloof. Zo blijft Jezus Christus altijd gezeten aan de rechterhand van God, zijn Vader, in de hemel en deelt Hij Zichzelf toch aan ons mee door het geloof. Bij dit geestelijke feestmaal geeft Christus ons deel aan Zichzelf met al zijn schatten en gaven en doet Hij ons zowel Zichzelf als de verdiensten van zijn lijden en sterven genieten. Hij voedt, sterkt en troost onze arme, verslagen ziel door ons te eten te geven van zijn lichaam, en verkwikt en vernieuwt haar door ons te drinken te geven van zijn bloed.

Verder, hoewel het sacrament met de zaak waarvan het een teken is, verbonden is, worden beide toch niet door allen ontvangen. De goddeloze ontvangt wel het sacrament, tot zijn veroordeling, maar niet de waarheid van het sacrament, evenals Judas en Simon de tovenaar beiden wel het sacrament ontvingen, maar niet Christus, doe daardoor voorgesteld wordt. Hij wordt alleen het deel van de gelovigen.

Tenslotte, wij ontvangen dit heilig sacrament in de samenkomst van Gods volk met ootmoed en eerbied. Daarbij gedenken wij samen met dankzegging de dood van Christus, onze Heiland, en doen wij belijdenis van ons geloof en van de christelijke godsdienst. Daarom behoort niemand aan het avondmaal te gaan zonder zichzelf eerst op de juiste wijze beproefd te hebben, om, als hij van dit brood eet en uit de beker drinkt, niet tot zijn eigen oordeel te eten en te drinken (1 Kor.11 : 28 en 29). Kortom, we worden door het gebruik van dit heilig sacrament bewogen tot een vurige liefde jegens God en onze naaste.

Daarom verwerpen wij als ontheiliging van de sacramenten alle toevoegingen en vervloekte verzinsels die de mensen erin aangebracht en ermee vermengd hebben. En wij verklaren dat men zich tevreden moet stellen met wat Christus en zijn apostelen ons voorgeschreven hebben en dat men daarover moet spreken zoals zij erover gesproken hebben.