Nederlandse Geloofsbelijdenis

Artikel 18 - De menswording van Gods Zoon

Wij belijden dus dat God de belofte die Hij aan de vaderen gegeven had bij monde van zijn heilige profeten, vervuld heeft door zijn eigen, eniggeboren en eeuwige Zoon in de wereld te zenden op de door Hem bepaalde tijd. Deze heeft de gestalte van een dienstknecht aangenomen en is aan de mensen gelijk geworden (Filip. 2 : 7) door echte menselijke natuur werkelijk aan te nemen met al haar zwakheden, uitgezonderd de zonde. Hij is ontvangen in de schoot van de gezegende maagd Maria door de kracht van de Heilige Geest, zonder toedoen van een man. Hij heeft niet alleen de menselijke natuur aangenomen wat het lichaam betreft, maar ook een echt menselijke ziel om werkelijk mens te zijn. Want omdat de ziel evenzeer verloren was als het lichaam, moest Hij ze beide aannemen om beide te redden.

Tegenover de ketterij van de wederdopers, die ontkennen dat Christus van zijn moeder de menselijke natuur aangenomen heeft, belijden wij daarom dat Hij deel gekregen heeft aan het vlees en bloed van Gods kinderen (Hebr. 2 : 4); dat Hij een vrucht van Davids lendenen is (Hand. 2 : 30), naar het vlees voortgekomen uit het geslacht van David (Rom.1 : 3); vrucht van Maria's schoot (Luc.1 : 42); geboren uit een vrouw (Gal. 4 : 4); spruit van David (Jer. 33 : 15); scheut uit de wortel van Isaï (Jes. 11 : 1); gesproten uit Juda (Hebr. 7 : 14); wat het vlees betreft afkomstig uit de joden (Rom. 9 : 5); uit het nageslacht van Abraham, omdat Hij dat heeft aangenomen en in alle opzichten aan zijn broeders gelijk is geworden met uitzondering van de zonde (Hebr. 2 : 16-17; Hebr. 4 : 15). Zo is Hij werkelijk onze Immanuël: God met ons (Matt. 1 : 23).