Verantwoording aan Eudokia gemeente (2)

 

2e VERANTWOORDING

Aan de leden van de Gereformeerde Kerk te Kampen-Noord

Kampen, 29 oktober 2004

Nadere verantwoording

Broeders en zusters,

Op 2 oktober ontving u van ons een verantwoording over de gang van zaken rond de classisbesluiten van september. Wij deden deze verantwoording vergezeld gaan van een klemmende oproep.
In een gemeentevergadering op 7 oktober 2004 hebben wij een nadere toelichting daarop gegeven.
Ook zijn door diverse broeders en zusters vragen gesteld. Gezien de beschikbare tijd kon de bespreking niet geheel afgerond worden.
In deze nadere verantwoording willen wij verder ingaan op vragen die naar voren zijn gekomen naar aanleiding van onze eerste brief.
Dit dient ook om ons opnieuw te verantwoorden over de oproep die wij deden uitgaan en nog steeds doen uitgaan.

1. Fricties bij visieverschillen - de kernzaak.

De benadering van de CVM
In de notitie van de CVM bij het classisbesluit wordt uitvoerig gesproken over de zaak van de visieverschillen. De CVM stelt dat de minderheid had moeten bewíjzen dat het om visieverschillen ging. De minderheid had dit niet zo maar mogen insinueren. Nu zou ze gehandeld hebben in strijd met de regels voor de rechtspraak in de Schrift omdat ze zich schuldig maakt aan verdachtmakingen zonder harde bewijzen.
In de verantwoording hebben we al aangegeven dat de CVM met het aankaarten van deze nieuwe benadering buiten haar boekje ging en zelfs dwars tegen de eerdere classisbesluiten inging. Uit de reacties van de CVM blijkt dat zij dit zelf ook beseft.
Omdat dit punt steeds weer herhaald wordt door de CVM zullen wij hier eerst op ingaan.

Onze benadering
Van onze kant is het nooit de bedoeling geweest om bij de classis de visieverschillen inhoudelijk aan de orde te stellen.
Let u goed op wat de insteek is geweest bij onze bezwaarschriften naar de classis van september 2003.
De insteek is het rapport van Van Bruggen/Dijkstra dat de kerkenraad juli 2003 publiceerde.
Daarin werd met name een van de broeders van de minderheid, de predikant, aangewezen als hoofdoorzaak van allerlei problemen in de raad. De oorzaak van de problemen zou vooral het functioneren van de predikant zijn. Dat functioneren werd op een bepaalde manier getekend (zie onze vorige verantwoording).
Dat komt (kort samengevat) hier op neer dat de predikant blind principieel te werk gaat, onvoldoende oog heeft voor de werkelijkheid en eigen mening vereenzelvigt met Gods Woord of de belijdenis.
Met name deze diskwalificatie van zijn werk is het uitgangspunt voor onze bezwaren geweest.
Van onze kant is toen gezegd tegen de classis: de kerkenraad doet met zijn analyse van de problematiek geen recht aan de werkelijkheid. Naar onze mening ligt de voornaamste oorzaak van de problematiek niet in het functioneren van die ene ambtsdrager. Die ligt op een ander vlak. Want wanneer doen de fricties zich vooral voor? Bij onderwerpen waarbij de visies binnen de raad verschillen. Dán komen er botsingen en verwijten. Het probleem spitst zich dan hierop toe, dat als er een beroep gedaan wordt op de Schrift of belijdenis, de anderen daarover vallen omdat wij dan onze eigen mening te gauw met Gods Woord zouden vereenzelvigen.
Dat betreft niet alleen de inbreng van de predikant aan deze discussies maar evengoed de inbreng van de andere broeders.
Dit is meer dan eens, zowel mondeling als schriftelijk, naar voren gebracht op de kerkenraad.
Op dat moment gaat het nog niet om de visieverschillen zelf, maar om het feit dat bij inhoudelijke bespreking het spreken van de minderheid om haar beroep op de Schrift en de belijdenis gediskwalificeerd wordt.
Vergelijk wat als de kern van de fricties genoemd is in de vorige verantwoording.
In een notitie die 30 juni 2003 op de kerkenraad heeft gediend, is het van onze kant zo verwoord, dat de kerkenraad met zijn handelwijze voor het uitdragen van onze overtuiging geen ruimte meer biedt als hij zo mede-ambtsdragers diskwalificeert.
Het gaat dus niet om een functioneringsprobleem. Het gaat om het recht en de mogelijkheid om in de kerkenraad (en in gemeente) te spreken en te werken vanuit wat wij als een confessionele overtuiging zien.
Dat achten wij volop een principiële zaak.

Daarom hebben wij aan de classis gevraagd om uit te spreken dat de kerkenraad onvoldoende heeft onderzocht in hoeverre visieverschillen op het betrekken van Gods Woord en de belijdenis op de gelovige een bepalende factor vormen voor het huidige overlegklimaat binnen de kerkenraad.
De fricties deden zich namelijk vooral bij visieverschillen voor.
In onze eerste verantwoording hebben wij een aantal voorbeelden genoemd waarbij dit aan de orde was.
De classis heeft in november 2003 uitgesproken dat de kerkenraad moest onderzoeken in hoeverre visieverschillen bepalend waren voor de problemen.

Er was dus nog geen sprake van besluiten van de kerkenraad die in strijd met de confessie waren. Dan hadden we ons - naar gereformeerd kerkrecht - tot de classis moeten wenden. Maar dat is niet de zaak geweest.
Vandaar dat heel het betoog van de CVM op de classis de zaak geen recht doet.
Dat geldt ook voor de beschuldigingen waar haar notitie op dit punt in uitmondt.
Daarmee maakt de CVM zelf zich schuldig aan onterechte verdachtmakingen.

In dit verband staan wij even stil bij wat br. De Bruijne in zijn schrijven naar voren brengt over concrete situaties van kerkelijke tucht.
In de eerste plaats maakt hij dezelfde fout als de CVM van een andere kant maakt: de visieverschillen zelf worden onderwerp van gesprek gemaakt.
Vervolgens moet het ons van het hart dat hij hier op zaken ingaat die vertrouwelijk behoren te blijven gezien de aard van de zaak.
Daarom kunnen wij er ook niet op ingaan.
Wel willen wij laten weten dat hij naar onze overtuiging geen recht doet aan de genoemde zaken.
Als wij nader konden ingaan op de concrete gevallen zouden wij kunnen aantonen dat hij zaken met elkaar vergelijkt die niet met elkaar te vergelijken zijn.
Ons ontbreekt echter de mogelijkheid om dat hier uit te werken vanwege het vertrouwelijke karakter van de genoemde gevallen.
Daarom blijft ons niets anders over dan hiermee te volstaan.

2. Geen bereidheid tot gesprek bij de meerderheid van de kerkenraad

Er is diverse keren gesuggereerd dat er bij ons geen bereidheid was tot gesprek over de verschillende zaken.
In dit verband brengen wij u het volgende onder ogen.
In 2002 deden zich al langere tijd allerlei onenigheden op de kerkenraad voor.
Daarbij werden regelmatig beschuldigingen op en onder de tafel geuit.
In de Agendacommisie is toen afgesproken, vooral op aandringen van onze predikant, om op de kerkenraad die moeiten open en eerlijk te noemen en te bespreken.
Toen dit punt in de kerkenraad aan de orde kwam is zonder verdere bespreking van de dingen die op tafel kwamen besloten om een adviseur in te schakelen.
Dat werd het zgn. Zomer-traject. Dat is een verhaal op zich. De gemeente is daar al eens eerder over ingelicht.
Dat traject liep dood, vooral omdat de zaken niet eerst open met elkaar besproken zijn en omdat deze adviseur slechts het vertrouwen van één partij en niet van beide partijen had.
Vervolgens kregen wij het traject van de adviseurs Van Bruggen en Dijkstra.
In juni 2003 kwamen die met een eindrapport.
De moeite van de minderheid met dit rapport was dat er (weer) allerlei beschuldigingen werden gedaan die niet door de kerkenraad waren onderbouwd en waarvan bespreking geweigerd werd.
Nadrukkelijk is van onze kant om een gesprek hierover gevraagd.
Dat werd geblokkeerd.
Op 30 juni 2003 was bij deze gelegenheid, zwart op wit, door ons bij de kerkenraad als mogelijke uitweg in de moeite aangewezen:
- wij zetten de vooroordelen ten opzichte van elkaar aan de kant
- wij spreken af eerlijk met elkaar te discussiëren en bij verschil van mening open te argumenteren. Daarbij moet er rustig vanuit het Woord van onze God of vanuit de confessie van de kerk kunnen worden geargumenteerd zonder dat dit direct wordt afgedaan als absolutisme, confessionalisme of 'je hebt geen aandacht voor de werkelijkheid van vandaag'. Die werkelijkheid van vandaag dient hierbij volop in rekening te worden gebracht
- uiteraard blijft art. 31 kerkorde voor ons allen gelden
Kortom: een open houding, een open communicatie zonder elkaar af te schrijven.

Omdat de beschuldigingen die in het rapport werden gedaan, niet ter discussie stonden en gesprek hierover geweigerd werd zijn wij met onze bezwaren naar de classis gegaan.
Intussen publiceerde de kerkenraad dit rapport in de gemeente.
De kerkenraad werd in november 2003 door de classis terecht gewezen.
De classis heeft uitgesproken: u moet dat gesprek met elkaar aangaan (onder leiding van deskundigen).
[De classis heeft in dit verband nog veel meer uitgesproken.
Dat vindt u verwoord in onze eerste verantwoording.
Wij beperken ons hier nu tot dat punt van 'bereidheid tot gesprek'.]
Op dat gesprek is ook van ónze kant steeds aangedrongen.
Ook waar visieverschillen een rol speelden wilden wij die graag open bespreken. Zonder elkaar daarbij te veroordelen, maar wel met de vrijheid om vanuit Schrift en belijdenis te argumenteren zonder dat dit direct wordt gediskwalificeerd zoals het in rapport van Van Bruggen/Dijkstra is gebeurd.

Toen kregen wij de visitatoren-problematiek.
Het eind van dit tussenlied was dat er weer geen discussie op gang kwam.
Het mondde uit in een beschuldiging tegen de minderheid van scheurmakerij.
Opnieuw greep de classis in.

Daarna kwam uiteindelijk toch de mediation waartoe de classis geadviseerd had.
Helaas werd die voortijdig door een groot deel van de meerderheid stopgezet.
Er kwam slechts een eerste begin van discussie op gang over de zaken waartoe de classis had opgeroepen.
Van onze kant is er ernstig op aangedrongen, tot op het laatst, om de dingen eerlijk en open te bespreken onder de deskundige leiding van de mediators.
Het is niet gelukt.

Wij hebben er vanaf 2002 alles aan gedaan om dat gesprek op gang te krijgen maar zonder resultaat.
Het is tot op het laatst geblokkeerd.

3. Veranderde aanpak van de classis en de verregaande gevolgen daarvan

In onze eerste verantwoording hebben wij op de ingrijpende ommezwaai bij de classis gewezen.
Een ommekeer die de classis bewust heeft willen maken blijkens de toelichting van de CVM.
Tot twee keer toe had de classis de (meerderheid van de) kerkenraad tot de orde geroepen.
Nu deze meerderheid geen gevolg heeft gegeven aan de beide classisbesluiten en daarmee een mogelijke uitweg uit de problematiek bleef blokkeren, heeft de laatste classis geconstateerd dat er sprake was van 'verstoorde verhoudingen'.
Zonder nadere argumentatie wijst de classis ineens twee partijen aan als schuldigen.
Wij hebben al eerder gezegd: dat is geen zuivere rechtspraak.

Vanwege deze ongegronde wending is de classis ook tot haar besluit gekomen om alle kerkenraadsleden uit hun ambt te laten treden om langs die weg een uitweg uit de problematiek te krijgen.
Met name voor de predikant heeft dat (de meest) verstrekkende gevolgen.
Deze wending van de classis opent namelijk de mogelijkheid om de predikant uit zijn dienst te ontslaan.
De CVM verwijst daarvoor in haar notitie (blz. 9) voor de classis naar de Korte Verklaring van de kerkenordening van Joh. Jansen (pag. 52-53).
Hier wordt de mogelijkheid van ontslag aangegeven in geval dat door de schuld van beide partijen er sprake is van verstoorde verhoudingen tussen een dienaar des Woords en de gemeente.
In dat geval kan de dienaar worden ontslagen zonder dat er spake is van tuchtwaardige zonde die valt onder art. 79 en 80 van de kerkorde.
Kijken wij op dezelfde bladzijde van Jansens Verklaring, dan zien wij eerder nadrukkelijk aangegeven dat zo'n ontslag niet mag worden toegepast als een kerkenraad (en gemeente) de dienaar om onwettige reden kwijt wil(len) zijn.
Naar ons oordeel is dat bij een deel (niet allen) van de meerderheid duidelijk het geval.
Meerdere malen is dit van de kant van de meerderheid ontkend.
Het is ons bekend dat een aantal broeders van de meerderheid openlijk te kennen heeft gegeven dat ze de predikant graag kwijt wilden.
Diversen onder ons binnen de kerkenraad en ook in de gemeente kunnen daarvan getuigen.
Het is ook schriftelijk vanuit de gemeente aan de kerkenraad te kennen gegeven dat kerkenraadsleden zich zo openlijk hebben uitgesproken.
Eerder heeft de classis (november 2003) uitgesproken dat de kerkenraad met name de aanwijzing van de predikant als meest bepalende factor onvoldoende heeft gemotiveerd c.q. onderbouwd.

Alleen dit al laat zien wat voor verregaande consequenties de ommezwaai van de laatste classis heeft.
De aangehaalde regels uit de verklaring van Joh. Jansen (die door de generale synode zijn vastgesteld) gelden voor de predikant maar zijn zeker ook van betekenis voor de ouderlingen en diakenen in onze situatie.
De classis heeft op geen enkele manier aangetoond dat de minderheid mede schuldig is aan 'verstoorde verhoudingen'.
Integendeel, de classis heeft eerder, tot twee keer toe, het handelen van (de meerderheid van) de kerkenraad veroordeeld.

Wij zijn de overtuiging toegedaan dat de classis hierin geen recht heeft gesproken en onwettige besluiten heeft genomen.

Zowel in de inhoudelijke beoordeling van de problematiek als ook kerkrechtelijk is de classis met haar laatste uitspraken van de lijn van de eerdere classisbesluiten afgeweken.
Kerkrechtelijk is zij op een hiërarchische toer gegaan (het heerschappij voeren over de plaatselijke kerk en haar ambtsdragers).
Dat hadden wij in de eerste verantwoording al breder aangewezen.

4. Het besluit van de Classis niet aanvaard

Van diverse kanten is het verwijt op ons afgekomen dat wij ons niet houden aan de kerkorde of aan de kerkelijke afspraken.
Waarom? Omdat wij ons niet hielden aan het classisbesluit en dat weigerden uit te voeren.
Is dat verwijt terecht?

Normaal is de kerkrechtelijke regel: je legt je bij besluiten van een kerkelijke vergadering neer, ook hangende het appèl op de meerdere vergadering (in dit geval de Particuliere Synode).
Maar wij kennen ook het bekende 'Tenzij...' van art. 31 van de kerkorde:
een besluit zal als bindend aanvaard worden, tenzij bewezen wordt dat zij in strijd is met Gods Woord of met de kerkorde.
Naar onze overtuiging is het classisbesluit in strijd met wat de Schrift ons leert over een rechtvaardige rechtspraak. Zie bijvoorbeeld Deut 13:14 (terdege onderzoek doen);
Deut 19:18 en 19 (beschuldigingen nauwkeurig onderzoeken)
en 2 Kron 19:6,7 .
Ook is het besluit in strijd met de kerkorde.
Een classis is namelijk niet bevoegd om ouderlingen en diakenen en al helemaal niet een predikant hun ambtsdienst dwingend te laten beëindigen.
Dat recht komt haar niet toe.
Zie hiervoor art. 14 en 15 van de kerkorde.
Een predikant mag, nog afgezien van de redenen daarvoor, sowieso al niet buiten de deputaten van de particuliere synode van zijn dienst ontheven worden, zoals nu in feite is gebeurd.
In onze eerste verantwoording hebben wij bij deze heerschappij van de classis stil gestaan.

Omdat de classis in strijd met de Schrift en de kerkorde heeft gehandeld houden wij het besluit niet voor rechtsgeldig en voeren wij het ook niet uit.
Wat wij hier doen is volledig volgens gereformeerd kerkrecht.
Als een besluit in strijd is met de Schrift en/of de kerkorde, hoef je de rechtsgeldigheid niet te aanvaarden. En het besluit ook niet uit te voeren.
Dat is een legitieme mogelijkheid in ons kerkrecht.
Het kan zelfs plicht wezen om het besluit niet uit te voeren.
Wel volgt dan uiteraard de gang naar de meerdere vergadering zoals wij ook besloten hebben om in appèl te gaan bij de particuliere synode.
Wij doen dus volstrekt niet iets onwettigs.

5. De bevoegdheid van de Commissie Van Middelkoop (CVM)

In dit verband wordt steeds verwezen naar de bevoegdheden van de CVM, die zij van de classis heeft gekregen om de leiding van de kerkenraad over te nemen.
De CVM heeft onlangs op een gemeentevergadering beweerd dat de kerkenraad unaniem om deze leiding heeft gevraagd en dat dus zelf heeft gewild.
De kerkenraad zou daarmee zelf zijn bevoegdheden uit handen gegeven hebben, in handen van de CVM.
De werkelijkheid blijkt toch anders te liggen.
De meerderheid van de kerkenraad heeft destijds buiten ons om tot de hulpvraag aan de classis besloten.
Het besluit van de classis om een Commissie de leiding over de kerkenraad te geven is buiten ons om genomen en in feite ons opgelegd.
Wij stonden na dit besluit van de classis voor de keus: of aanvaarden - op éigen gronden - of niet aanvaarden - en wat dan?
Moesten wij ons er dan aan onttrekken?
Wij hebben ons toen geschikt en ondanks moeite met de figuur van deze 'curatele' gezegd: wij aanvaarden het gezien de beperkte taakstelling die de commissie heeft als ook gezien de beschermende invloed die zo'n commissie kan hebben.
In een later stadium is van die beperkte taakstelling afgeweken.
De taak van de CVM en haar bevoegdheden zijn wel heel verregaand opgerekt.
Zie wat wij daarover in onze verantwoording hebben gezegd.

Overigens blijft in alle gevallen staan wat de classis bij de instelling van de Commissie heeft bepaald. Art. 31 van de kerkorde geldt ook voor de Commissie.
Handelt de CVM in strijd met de onder ons aangenomen normen (het Woord van God, de belijdenis en de kerkorde), dan is de grens van het zich schikken naar de CVM bereikt.
Die grens is hier duidelijk overschreden.
De CVM heeft geen bevoegdheid om besluiten in strijd met de Schrift en de kerkorde uit te voeren. Ook niet als ze met mandaat van de classis optreedt.

6. Geen andere keus voor ons

Het besluit van de classis liet geen ruimte meer over voor het blijven uitoefenen van de ambtsdienst in de gemeente van Kampen-Noord waaraan wij met de bevestiging in het ambt als ambtsdragers verbonden waren.
Het besluit is kort en goed: alle leden van de kerkenraad met diakenen dienen terug te treden.
Als zij dat zelf niet doen, besluit de CVM dat voor hen.
Een eventueel appèl op de particuliere synode schort de effectuering van het besluit niet op.
Het stond dus definitief vast: alle broeders moesten hun ambtsdienst beëindigen.
Alleen tijdelijk mochten zij nog wat lopende zaken behartigen en in voorkomende gevallen bijzondere pastorale zorg geven.
De CVM heeft dat besloten in een vergadering op maandag 27 september, zoals ook bekend gemaakt is in de Wijnstok.
De voornaamste ambtstaken moesten met onmiddellijke ingang van die avond gestaakt worden.
De CVM was bij voorbaat door de classis gemachtigd dit besluit te nemen, of de ambtsdragers het er nu mee eens zouden of niet.
Voor bezwaren tegen dit besluit was geen enkele ruimte meer.
De classis heeft met haar dwingend besluit bij voorbaat de weg van het 'Tenzij' van art. 31 KO geblokkeerd.
De mogelijkheid van in appèl gaan en tegelijk hangende het appèl de ambtsdienst blijven voortzetten was uitgesloten.
Opschorten van het beëindigen van de ambtsdienst of uitstel tot de uitspraak van de particuliere synode was bij voorbaat afgegrendeld.
Wij moesten in alle gevallen de ambtsdienst loslaten.
Vanwege dit dwingende en definitieve besluit konden wij alleen nog onze ambtsdienst blijven vervullen lós van de CVM (en ook van de andere leden van de kerkenraad die waren teruggetreden).
Een andere mogelijkheid bestond er gewoon niet.
Door de CVM worden wij namelijk allemaal beschouwd als ambtsdragers die maandag 27 september uit hun ambt zijn teruggetreden.
Voortzetting van de ambtsdienst, waartoe wij ons geroepen voelden, is dan onder leiding van de CVM niet mogelijk.
Een beroep op de classis was ook verhinderd omdat de classis zelf tot deze handelwijze besloten had.

Als de ambtsdienst wordt voortgezet, betekent dat ook dat in deze verantwoordelijkheid ál het ambtswerk wordt voortgezet zoals pastoraat, catechese en ook de kerkdiensten.
Onontkoombaar is dan ook dat wij vanuit ons ambt de kerkdiensten blijven beleggen.
Maar omdat de CVM (met de teruggetreden kerkenraadsleden) dat ook bleef doen, restte ons geen andere mogelijkheid dan op een andere plaats te gaan vergaderen.
Dit apart kerkdiensten beleggen staat niet op zichzelf maar is uitvloeisel van al het vorige.

Dat het zo snel gebeurde - binnen 24 uur na het verspreiden van de stukken met de oproep - had verschillende redenen.
Allereerst de voldongen feiten:
die week waren wij feitelijk door de CVM uit onze ambtsdienst gezet (in feite 'op staande voet ontslagen').
De meeste werkzaamheden moesten met onmiddellijke ingang gestaakt worden.
Als je dan besluit om die ambtsdienst voort te zetten kun je moeilijk de uitvoering nog een week uitstellen. Een week later, bij wijze van spreken, zou ook nog snel geweest zijn.
Ons was ook bekend dat er in de gemeente behoorlijk veel verwarring en verontwaardiging was.
Heel wat gemeenteleden zouden zich die zondag niet meer in de Eudokiakerk laten vergaderen vanwege bezwaren over zoveel onrecht.
Waar moesten zij heen?!
Tenslotte was duidelijk dat er met de CVM geen discussie meer mogelijk was.
Het doek was gevallen. Er was voor de CVM geen weg terug. Dus er was ook niets meer te bespreken.

7. Scheurmakerij?

Opnieuw worden wij van scheurmakerij beschuldigd. Is dat terecht?
Wij roepen in herinnering hoe en wanneer zich eigenlijk al een scheur bezig was te voltrekken.
In juli 2003 begon de kerkenraad met het publiek diskwalificeren van ambtsdragers uit zijn midden (door de publicatie van het rapport Van Bruggen/Dijkstra).
De classis heeft uitgesproken dat dit in strijd was met het recht van de Here in het negende gebod.
In januari 2004 weigerde de meerderheid van de kerkenraad de classisbesluiten van november 2003 uit te voeren.
Zij behoorde publiek spijt te betuigen over deze publicatie.
Vervolgens beschuldigde de kerkenraad, in het voetspoor van de visitatoren, de minderheid van scheurmakerij.
Daarmee werd in feite niet alleen het tafellaken van de kerkenraad gescheurd maar ook dat van de avondmaalstafel. Scheurmakers horen niet aan het avondmaal maar bij uitblijven van bekering uit de gemeente gebannen.
Die beschuldiging bracht een diepe scheur en verscheurdheid in kerkenraad en gemeente.

De meerderheid werd door de classis van februari 2004 ernstig tot de orde geroepen.
Toch weigerde de meerderheid van de kerkenraad schuld te belijden en spijt te betuigen over deze beschuldiging van 'scheurmakerij'.
Vervolgens heeft een groot deel van de meerderheid een breuk gepraktiseerd door haar wegblijven uit kerkdiensten.
Zij wilde niet meer samen vergaderen in de kerkdiensten als de eigen predikant voorging en vergaderde 'apart', bij een zusterkerk of waar ook.
Destijds hebben wij de broeders daarop aangesproken, ook omdat het in strijd kwam met de intentieverklaring van 26 april 2004, een verklaring die de kerkenraad had aanvaard en uitgesproken met het oog op de mediation.
Daarin was namelijk verklaard dat wij elkaars ambtsdienst zouden aanvaarden.
Het voorbeeld in kerkverzuim van de meerderheid werd gevolgd door een deel van de gemeente dat ook niet meer in die diensten zich wilde laten vergaderen.
Dat was dus al een feitelijke breuk bij de zondagse kerkdiensten.

In onze eerste verantwoording hebben wij uiteengezet dat dit volop zaken waren die vroegen om kerkelijke tucht.
Wie zo verdeling zaait in de gemeente kan geen ambtsdrager zijn.
Het is voor ons een priemende vraag geweest: mogen wij zo nog samen kerkenraad en/of gemeente zijn als een deel van de kerkenraad zo scheurmakend optreedt?
Het was voor ons ook een grote moeite voor een serieus deelnemen aan een gezamenlijke mediation.
Wij hebben dat met de deputaten van de classis besproken.
Die hebben er op aangedrongen toch met de mediation mee te doen en in die mediation deze dingen in te brengen en te bespreken.
Na dit gesprek met deputaten hebben wij ons over die moeite heen getild en zijn wij de mediation aangegaan.

Vervolgens werd ook de mediation zelf door het grootste deel van de meerderheid voortijdig afgebroken, tegen de uitdrukkelijk aangegane verplichtingen in.
Het gesprek werd door hen opgebroken.

Meer dan eens is vanuit de meerderheid naar ons toe verklaard: wij willen niet meer met jullie in één kerkenraad zitten.

Tenslotte heeft de meerderheid als haar mening te kennen gegeven dat het haar het beste leek om maar alle ambtsdragers te laten vertrekken.
De CVM was ook deze mening toegedaan.
Zo is het ook door deze commissie aan de classis uiteindelijk voorgesteld.
Door de minderheid was van te voren duidelijk verklaard dat zij dit geen verantwoorde optie achtte.

Dit alles wijst op het trekken van een scheur door kerkenraad en gemeente al lang voor de huidige situatie.
Het zijn ook zaken waarin de gemeente door de kerkenraad meer en meer in betrokken werd.
Al met de publicatie van het rapport Van Bruggen/Dijkstra in juli 2003, maar vooral sinds de publieke beschuldiging van scheurmakerij in januari 2004.

Het doet ons de vraag stellen: wie zijn kerkscheurend bezig geweest, zowel binnen de kerkenraad als in de gemeente?
De bovengenoemde feiten wijzen hier de meerderheid aan.
Die heeft op allerlei manieren, ook publiek, de samenwerking met de minderheid opgebroken.

Dan zit het echt niet vast op die daad van apart vergaderen waartoe wij ons genoodzaakt zagen naar aanleiding van de laatste classisbesluiten.
Wij trekken daarmee slechts consequenties die onvermijdelijk zijn geworden na al dat kerkscheurend onrecht, waar de classis nu in feite zich achter heeft gesteld.
Laat ieder beseffen: wij hebben ons niet afgescheiden.
Wij hebben niet anders gedaan dan onze ambtsdienst voortzetten.
Alleen omdat het ons onmogelijk gemaakt werd door de CVM konden wij onder haar leiding niet verder en moesten wij u vragen ons te volgen.
Wat de kerkdiensten betreft konden wij moeilijk in de Eudokiakerk vergaderen omdat de CVM met de teruggetreden kerkenraadsleden daar de diensten bleef beleggen.
Hadden wij gewoon in de Eudokiakerk willen vergaderen, dan zou je toestanden gekregen hebben als in de dagen van Doleantie of ook Vrijmaking: een gevecht bij de kerkdeur of voor de kansel.
Zover wilden wij het niet laten komen.
Vandaar dat wij zijn uitgeweken naar een andere vergaderplaats voor de kerkdiensten en de hele gemeente hebben opgeroepen eensgezind haar niet teruggetreden ambtsdragers te blijven volgen.
Het zou eigenlijk voor de hand hebben gelegen dat de CVM (met de teruggetreden kerkenraadsleden) zich had teruggetrokken en dat wij de diensten in de Eudokiakerk hadden voortgezet. Wij zijn immers gewoon kerkenraad gebleven.

Br. De Bruijne stelt dat een scheur in de gemeente alleen dan verantwoord is als de gemeente niet meer gebouwd wordt op het ene fundament: Christus.
Hier boven hebben wij al de vraag gesteld wie een scheur heeft getrokken en die vraag ook beantwoord.
Verder wijzen wij er op dat bouwen op Christus een daadwerkelijk bouwen op zijn Woord inhoudt, ook bouwen op zijn goddelijk recht.
Wie dat recht met de voeten treedt bouwt in de kerk niet meer op Christus maar werkt verscheurend. Zeker als je ambtsdrager bent en door Christus geroepen bent om een voorbeeld voor de gemeente te zijn.
Zie de bevestigingsformulieren voor ambtsdragers.
Er zou over dit punt nog veel meer te zeggen zijn, maar wij willen het nu hierbij laten.

8. Onrecht lijden of onrecht doen?

Meer dan eens is ons de vraag gesteld: waarom lijd je niet liever onrecht dan dat je om deze redenen de gemeente uiteenslaat?
Ook br. De Bruijne stelt dit aan de orde met verwijzing naar 1 Kor 6.
Die vraag mag gesteld worden! Wij willen er ook op reageren.
Het lijkt ons kort door de bocht om zo maar een parallel te trekken met 1 Kor 6.
Daar gaat het om het inschakelen van ongelovigen in twisten met broeders van hetzelfde huis.
Dat is hier niet aan de orde.
Wij hebben ons eigen kerkverband en onze regels van de kerkorde.
Wij houden ons binnen de perken van dit afgesproken recht in onze kerken.

Een heel andere vraag is: gaat het hier om onrecht lijden? Is dat iets wat wij niet zouden willen?
Het is een feit dat wij al meer dan een jaar onrecht lijden.
De classis heeft de meerderheid van de kerkenraad tot twee keer toe laten weten dat ons onrecht is aangedaan.
De tweede keer heeft de classis dat via haar moderamen ook de gemeente laten weten.
De gemeente kan het ook opmaken uit onze Verantwoording van 2 oktober en nu uit deze nadere verantwoording.
Als wij de zaak van de Here zouden dienen met nog meer en nog langer onrecht lijden, dan zouden wij daar zeker toe verplicht zijn en daartoe ook ten volle bereid zijn.
Op dit moment zijn wij echter aan de grens gekomen (en wij hebben al eerder hiermee geworsteld) dat wij moeten zeggen: het is niet langer een kwestie van onrecht lijden aan onze kant. Het gaat nu om onze verantwoordelijkheid naar en onze zorg voor de gemeente.
Als wij nog langer het aantoonbare kwaad in het midden van de gemeente laten voortwoekeren, dan verstaan wij onze roeping naar de gemeente niet goed.
Het is onze vaste overtuiging dat de weg die de classis nu wijst - wij hebben het eerder al gezegd - de gemeente nog verder in het moeras leidt.
Er wordt op die manier niets 'opgelost' en het kwaad dat wij hebben aangewezen, woekert maar voort.
De gemeente zou dit in de toekomst dubbel terug krijgen.
Het is de roeping van voorgangers om te waarschuwen tegen gevaren die zo de gemeente bedreigen en verscheuren.
De roep om onrecht te lijden mag nooit dienen om het kwaad zijn vernielende gang in de gemeente te laten gaan. Dan wordt 'onrecht lijden' 'onrecht dóen'.
Omdat je medeverantwoordelijk wordt voor het kwaad, doordat je de gemeente er niet tegen beschermt.
Wij zijn de Here onze Zender verantwoording verschuldigd over onze zorg voor de kudde.
We denken in dit verband aan wat de Schrift onderwijst in bijvoorbeeld Ezech 3:16 e.v. en Hebr. 13:17.
Wij hebben al eerder hier op gewezen in onze eerste verantwoording.
De vraagt blijft zich nog steeds opdringen: hadden wij niet eerder moeten ingrijpen?
Nu de classis geen recht heeft gesproken maar eerder het kwaad laat voortgaan, er zelfs nog een schep boven op doet door haar onterechte en onwettige besluiten, achten wij ons geroepen om nu een halt aan dit alles toe te roepen.
De gemeente is niet veilig op de route die de classis wijst.
Niet alleen wij als ambtsdragers zijn daartoe geroepen.
Ook de gemeente zelf is geroepen om dit voortgaande kwaad in haar midden niet langer toe te laten. Denk aan 2 Thessal. 3:6.

9. De oproep met klem herhaald

Om alles wat hier boven is aangegeven achten wij ons geroepen om u allen van dit alles in kennis te stellen, u wakker te schudden en op te roepen niet langer de meerderheid in het kwaad te volgen, de meerderheid van de teruggetreden kerkenraad en van de classis/CVM.
Hoe kunt u ooit zo avondmaal vieren als al het door ons genoemde kwaad een goedgeprate plaats in het midden van de gemeente krijgt en broeders die zo verkeerd handelen, ongehinderd hun gang kunnen gaan?
Wij achten het ondenkbaar voor het aangezicht van de Here, de heilige Gastheer van deze tafel.

Graag brengen wij dit alles onder uw aandacht.
Van harte roepen wij u opnieuw op om u aan onze ambtsdienst te blijven toevertrouwen en zo ook de kerkdiensten bij te wonen die in het Ichthuscollege worden belegd om 10.00 uur en 17.00 uur.
Wij doen dat met de bede dat de Here u wijsheid geeft en inzicht; ook moed om stappen te doen die niet gemakkelijk zijn. Wij ervaren het zelf!
Het is onze overtuiging dat zo de gemeente weer vergaderd wordt in plaats van verstrooid; weer gebouwd wordt in plaats van afgebroken.
God schenkt zijn vrede waar het recht van zijn Woord richtsnoer is voor ons handelen.
'Hij heeft u bekendgemaakt, o mens, wat goed is en wat de Here van u vraagt: niet anders dan recht te doen en getrouwheid lief te hebben, en ootmoedig te wandelen met uw God' (Micha 6:8)
Dat Woord van onze God mag ons moed en kracht geven, en hoop op zegen.

Met broedergroeten in de Here,

Diaken J. Boersma
Ouderling A.J. Both
Diaken J.A. Hartman
Ouderling J. Hoksbergen
Ds. E. Hoogendoorn
Ouderling A. Louwerse
Diaken K.H. Poll
Ouderling E. Vogel
Ouderling J.A. de Wit