Verantwoording aan Eudokia gemeente (3)

 

3e VERANTWOORDING

Aan de leden van de Gereformeerde Kerk te Kampen-Noord

Kampen, 19 november 2004

Derde en afsluitende verantwoording


Broeders en zusters, U ontvangt hierbij opnieuw een nadere verantwoording van ons. Het is de derde keer dat wij ons verantwoorden over de gang van zaken rond de besluiten. In onze kerkenraadvergadering van 15 november jl. hebben wij besloten dat het in principe ook de laatste verantwoording is die wij u doen toekomen hangende het appèl op de particuliere synode. Deze synode zal D.V. op 8 december a.s. bijeenkomen voor de behandeling van ons appèlschrift tegen de besluiten van de classis van 23 september 2004. Wij zijn dankbaar dat het op zo'n korte termijn mogelijk is.

In deze derde verantwoording staan wij nog bij enkele zaken stil.
Allereerst bij de (tweede) brief die br. A.L.Th. de Bruijne u 4 november 2004 heeft gestuurd.
In de tweede plaats bij de oproep van 5 november 2004 die u van de buitengewone Classis Kampen ontving.
Tenslotte zullen wij afsluitend nog ingaan op de voorlichting die van de zijde van de teruggetreden kerkenraadsleden en van de zijde van de classicale Commissie van Middelkoop (CVM) aan u wordt gegeven.


De brief van br. De Bruijne d.d. 4 november 2004

Br. De Bruijne groepeert zijn opmerkingen rond een drietal punten. Wij zullen ons daarop concentreren.

Dringt onze oproep de gemeente tot een keus die zij niet kan maken?
Volgens br. De Bruijne vragen wij van u als gemeenteleden een keus in zaken die u niet zou kunnen beoordelen. Het zou namelijk gaan over zaken die zich hebben afgespeeld tussen mensen onderling of in de smalle kerkenraad. Zaken die naar hun aard niet publiek van aard zijn. Wie bij zulke zaken dan toch mensen tot een keus dwingt, gaat voorbij aan de regel van Matteus 18 en verleidt hen tot zonde tegen het 9e gebod (het lichtvaardig en onverhoord oordelen). Het ware dan beter voor je als een molensteen om je hals werd gedaan en je in de diepte van de zee werd geworpen.
Dit is een zwaar woord.
Het mag alleen gezegd als het terecht zou zijn. IS het ook terecht?

Wie onze beide eerdere verantwoordingen naleest kan vrij snel ontdekken dat er toch wel wat meer te zeggen is.
Wij hebben eerst de gemeente geïnformeerd over de inhoud van onze bezwaarschriften die wij bij de classis hebben ingediend tegen de besluiten van de kerkenraad rond de publicatie van het rapport Van Bruggen/Dijkstra (juli 2003).
Wij zouden br. De Bruijne nu direct de vraag willen stellen: waarom bent u tóen niet gekomen met de overwegingen die u nu naar voren brengt? Toen kwam de raad met publieke beschuldigingen tegen een medeambtsdrager. Waarom sprak u toen niet de raad aan met uw bewering dat zij de gemeente op die manier verleidt tot de zonde van lichtvaardig en onverhoord oordelen?

Tegenover het destijds gepubliceerde oordeel van de kerkenraad hebben wij nu, na ruim een jaar ons ingehouden te hebben, óns oordeel gesteld. Dat is ons goed recht en het is ook het goed recht van de gemeente om dat te weten; om het 'van twee kanten' te horen.
Ook al weet de gemeente niet alles, op grond van wat ze allereerst van kerkenraadswege te horen kreeg en nu ook van onze kant, heeft ze al wel een indruk kunnen krijgen van wat er op de achtergrond van de problemen speelt.
Ook door de classisuitspraken van november 2003 is bekend geworden dat een belangrijke vraag bij de moeiten in de kerkenraad was in hoeverre visieverschillen een bepalende factor vormden voor het verslechterde overlegklimaat binnen de kerkenraad. Visieverschillen rond het betrekken van Gods Woord en de belijdenis op de concrete mens.
De classis sprak uit dat de kerkenraad dit onvoldoende had onderzocht dan wel doen onderzoeken.
Dit punt hebben wij naar voren gebracht omdat hier de kern van onze moeite met het kerkenraadsbesluit van destijds lag. Dat vindt u in onze beide eerdere verantwoordingen uiteengezet. Maar wij hebben de gemeente nooit gevraagd om een oordeel over concrete visieverschillen zelf. Dat was ook niet de bedoeling.
Dat vindt u ook niet in onze oproep om ons als ambtdragers te blijven erkennen.

Wij vragen geen oordeel van de gemeente over dingen die zij niet kan beoordelen. In onze verantwoording hebben wij veel meer gezegd. Wij wezen uitvoerig op allerlei zaken die de gemeente wel kan weten en die zij ook wel degelijk - met de kennis die zij van deze dingen heeft - kan beoordelen in het licht van de Schrift. Daarbij gaat het om zaken die stuk voor stuk publiek zijn.

Wij halen die nog maar weer even aan.

- Het kerkenraadsbesluit met het rapport Van Bruggen/Dijkstra van juli 2003.

- De classisbesluiten van november 2003. Zie onze eerste verantwoording.

- De beschuldiging van scheurmakerij die de meerderheid publiek in de gemeente uitsprak in de richting van tien broeders van de kerkenraad.

- De publieke veroordeling door de classis van deze onterechte beschuldiging van de raad.

- Het niet willen ratificeren van de classisbesluiten - dus het zich niet houden aan de kerkelijke afspraken - door de meerderheid.

- Het verzuimen van eigen kerkdiensten door een aanzienlijk deel van de meerderheid.

- Het feit dat tien broeders van de meerderheid voortijdig de mediation hebben afgebroken. Dat is bekendgemaakt op een gemeentevergadering. Dat de broeders hiermee zich niet aan hun belofte gehouden hebben, is eveneens bekend.

- Tenslotte: de classisbesluiten van 23 september 2004 met de notitie van de CVM. Die zijn ook bekend bij de gemeente. Evenals de dwingend opgelegde uitvoering van het besluit: dat de ambtsdragers moesten 'terugtreden'.

Dit zijn allemaal zaken die publiek zijn.
Een vraag hierbij: waarom kwam br. De Bruijne al dié keren niet met een vlammend protest?!

Wij begrijpen niet hoe br. De Bruijne dan kan komen met de regel van Mattheus 18. Het is ons ook een raadsel hoe hij kan beweren: de gemeente kan dit niet beoordelen.
De zware beschuldiging die hij hierbij aan ons adres uitspreekt, kan daarom in onze ogen niet hard gemaakt worden en dan daarom ook niet standhouden.


Ambtsdienst in dienst van de ambtsdrager of in dienst van de Here en zijn gemeente?
In het betoog onder het kopje 'ambtsdienst' doet br. De Bruijne opnieuw boude uitspraken en zware veroordelingen.
In onze eerdere verantwoording hebben wij tot twee keer toe er op gewezen dat wij niet opkomen voor eigen rechten maar voor het recht van de Here. Voor het recht van de Here op ons, geroepen ambtsdragers, en op het recht van de Here op zijn gemeente. In onze verantwoordelijkheid voor de gemeente mogen wij het kwaad in haar midden niet maar laten voortwoekeren. Gods herderhart vraagt van ons dat wij zijn gemeente daartegen beschermen. Maar het lijkt alsof br. De Bruijne daar helemaal aan voorbij gaat.
Om al te veel herhaling van zetten te voorkomen beperken wij ons nu tot de volgende twee punten.

We wijzen eerst op een groot misverstand bij br. De Bruijne.. Hij schetst een situatie die niet in overeenstemming is met de werkelijkheid. Hij doet het namelijk voorkomen alsof wij ook in appèl hadden kunnen gaan met behoud van (verschillende van) onze ambtelijke taken. Als de particuliere synode ons in het gelijk zou stellen, zou de ambtsdienst dan weer verder gaan. In ieder geval voor de predikant.
Deze bewering verwondert ons zeer. Wij adviseren hem de classisbesluiten weer eens goed te lezen. Ook om zich te realiseren hoe die inmiddels zijn uitgevoerd, zelfs buiten ons om en zonder ons. De CVM heeft voor ons beslist. Het doek is gevallen.
Wij moesten allen afstand doen van ons ambt, zelfs als we in appèl gingen. Een eventueel in appèl gaan zou het besluit niet opschorten. Dat had de classis van te voren bepaald.
Wij hebben dat uitvoerig aangegeven in onze vorige verantwoording.
Bij voorbaat heeft de classis de mogelijkheid die br. De Bruijne nog meent te zien, geblokkeerd. Wij móesten hier in Kampen-Noord ons ambt neerleggen. Als het niet uit eigen beweging gebeurde dan zou het opgelegd worden. Dat stond vast. Het werd ook al uitgevoerd door de directe stopzetting van de meeste ambtelijke taken. Voor de ouderlingen en diakenen alsook voor de predikant moest de laatste afronding zo mogelijk voor eind december verwezenlijkt zijn. Iedereen kan dit nalezen in de tekst van de besluiten van de classis!
Dat betekent dat het allemaal al geregeld moest zijn voordat menselijkerwijs een uitspraak van de particuliere synode verwacht kon worden.
Dat br. De Bruijne dit mogelijke alternatief wéér noemt, bevreemdt ons temeer omdat wij dit hem al hadden voorgehouden in een persoonlijk onderhoud met hem (en twee andere docenten van de TU). Tot twee keer toe zelfs.
Er was voor ons geen andere mogelijkheid om onze ambtsdienst voort te zetten. Volstrekt niet. Zelfs al zou de particuliere synode ons recht doen dan was ze nog niet in staat geweest om deze ambtsdienst te herstellen. Evenmin als je ambtsdragers zo maar uit het ambt kunt zetten, kun je hen er zomaar weer in terug zetten!

Hadden wij de kans die br. De Bruijne noemt, van de classis maar gekregen! Wij zouden dat met beide handen hebben aangegrepen.
Het dwingende besluit van de classis liet geen ruimte over. Dáár ligt de doorslaggevende oorzaak van de stap die wij hebben gemaakt en voor de oproep die wij deden uitgaan naar de gemeente. Anders waren wij op dit moment daar niet toe gekomen.

Br. De Bruijne stelt dat wij de bijbelse orde omkeren: met ons ambt dienen wij niet het Woord en de gemeente, maar gebruiken wij gemeente en Woord in dienst van onze ambtsoefening.
Hij komt tot deze harde uitspraak o.a. op grond van zijn uitgangspunt dat het Woord nog steeds gebracht zou blijven in de kerkdiensten ook als wij die niet zouden beleggen.
Hij doet het hiermee voorkomen alsof de eenheid van de gemeente gered zou zijn als er maar geen aparte kerkdiensten waren belegd.
Het lijkt ons echter duidelijk dat je de kerkdienst niet kunt scheiden van heel de rest van het gemeentelijk leven en de ambtsdienst.
Is bij br. De Bruijne de eenheid van de gemeente niet doel op zich geworden? Realiseert hij zich dat de eenheid van de gemeente vrucht is van een samen gehoorzamen aan het Woord van de Here en het respecteren van de rechten van de Here? Die eenheid van de gemeente wordt niet verbroken door onze oproep om te breken met al het gesignaleerde onrecht maar juist daardoor gediend. Je houdt een schijneenheid in stand als je het recht van de Here met de voeten treedt en onrechtvaardige oplossingen zoekt.
Br. De Bruijne lijkt geen oog te hebben voor de breuken die de meerderheid van de kerkenraad heeft geslagen alsook de classis (en de CVM) met haar besluiten.
Zijn manier van redeneren wekt de indruk alsof onrecht mag worden toegelaten (en geleden) in de kerk zolang het evangelie nog maar in de kerkdiensten gepredikt wordt.
Gaat hij ook niet voorbij aan de heilige zaak van het ambt dat de Here heeft gegeven en dat mensen niet zo maar mogen afnemen? Wij verklaren opnieuw: de rechten van de Here zijn in geding en daarmee zijn Woord en de gehoorzaamheid aan dat Woord.
Een gemeente mág zich niet trouwe ambtsdragers laten afpakken. Niet ter wille van de persóón van die ambtsdragers maar ter wille van de Heer en Zender van die knechten.

Het beroep op en de verwijzing naar onze Heiland bij dit punt achten wij onterecht.
In plaats van dat br. De Bruijne óns toeroept: 'lijdt liever onrecht en laat jullie je ambt dan maar afnemen', had hij naar de andere kant moeten roepen: hoe kunt u dit onrecht in de gemeente van deze Christus presteren!
Was die afwijzing van Christus' ambtsdienst immers geen grote misdaad van het Sanhedrin en van allen die dit steunden?!
We moeten oppassen om hiermee nieuw onrecht in de kerk te beschermen.
Bovendien wijzen we er nog op dat de Here Jezus zijn ambtsdienst juist bleef voortzetten toen men die dienst afwees: de weg van die verwerping hoorde bij zijn Middelaarstaak.
Wij begrijpen niet hoe Br. De Bruijne hier een vergelijking kan maken.
Wij vinden het Schriftgebruik dat hij hier hanteert, en dat hem tot zulke verregaande veroordelingen brengt, bedenkelijk.
Wij hadden ánders mogen verwachten van een 'leraar in Israël'!

Verwijten rond 'visieverschillen' terecht?
Allereerst willen wij hier kwijt dat wat onder het kopje visieverschillen" door br. De Bruijne beweerd wordt, geen recht doet aan wat wij in onze eerste en nadere verantwoording geschreven hebben.
In de eerste plaats stellen wij dat er geen enkele verschuiving plaats vindt in onze argumenten.
Wat wij in de nadere verantwoording verduidelijken ligt volstrekt op één lijn met wat in de eerste naar voren is gebracht.
Wat hij suggereert als een 'terugtrekkende' beweging van ons herkennen wij niet. Evenals de andere bewering dat "ineens toch weer 'Schrift en belijdenis' verbonden worden met 'visieverschillen' ". Alsof er in onze redeneringen een heen-en-weer-spelletje wordt gespeeld. Wij wijzen de suggesties in deze richting van de hand.
Wij hebben steeds gesteld dat bij visieverschillen ons beroep op de Schrift en op de belijdenis werd gediskwalificeerd. Er is wat dat betreft geen enkel verschil aan te wijzen tussen onze eerste verantwoording en de nadere. Iedereen kan hierop de stukken nalezen en zelf oordelen.
We hebben het voortdurend als een kernzaak aangewezen: in besprekingen over zaken waarbij visieverschillen een rol spelen, werd ons beroep op de Schrift en belijdenis gediskwalificeerd.

Br. De Bruijne verwijt ons dat wij op een subtiele manier publiek twijfel zaaien aan de schriftuurlijke en confessionele betrouwbaarheid van medeambtsdragers.
Mogen wij br. De Bruijne op het volgende wijzen?
In de nadere verantwoording hebben we gesteld: 'Het gaat om het recht en de mogelijkheid om in de kerkenraad (en in gemeente) te spreken en te werken vanuit wat wij als een confessionele overtuiging zien'.
Als de kerkenraadsmeerderheid een dergelijke inbreng van onze kant diskwalificeert zoals zij heeft gedaan in haar publicatie van het rapport Van Bruggen/Dijkstra, dan laadt zij zèlf een (mogelijke) verdenking op zich.
Om dat duidelijk te maken nemen wij br. De Bruijne even mee naar dat begin, toen door genoemd rapport de interne problematiek door de kerkenraad naar buiten werd gebracht. In die publicatie stelt de kerkenraad dat de predikant 'opereert vanuit een set algemene overtuigingen' die 'worden vereenzelvigd met fundamentele visie en gereformeerd-zijn.'. Feitelijk stelt de kerkenraad hiermee dat eigen menselijke mening wordt verheven tot Woord van God of wordt geladen met confessioneel gezag. Dat is later keer op keer bevestigd.
In wezen wordt hier op een bepaalde manier de schriftuurlijke en confessionele betrouwbaarheid van een medeambtsdrager in twijfel getrokken. Wie eigen mening tot Gods Woord verheft gaat niet alleen tegen de Schrift in maar ook rechtstreeks tegen de belijdenis. Afdoen of toedoen aan Gods Woord is niet geoorloofd in de kerk van Christus.
Laten we beginnen bij dit begin!

Overigens, waarom is br. De Bruijne toen niet bij de kerkenraad gekomen met de verwijten die hij nu óns meent te kunnen maken? Waarom is hij dáártegen niet opgekomen met een indringend beroep op 1 Tim 5 en 1 Kor 3?
Laten wij oppassen voor verontwaardiging naar één kant toe!

De zaak is openlijk door de kerkenraad in de gemeente gebracht door de publicatie van de hierboven aangehaalde beschuldigingen. Niet voor niets spreken wij vanaf dat moment over 'zonde tegen het negende gebod' - lichtvaardig [en onverhoord] veroordelen, de eer en goede naam van de naaste schaden. De classis heeft dit verwijt bevestigd in haar besluiten van november 2003 (zie onze eerste verantwoording).
Als wij in reactie op zulke publieke beschuldigingen van de kerkenraad uiteindelijk (na een jaar van min of meer gedwongen zwijgen) in een verantwoording aan de gemeente uitleggen wat hier naar ons oordeel achter ligt, komt dat verhaal over de 'visieverschillen' in het vizier. Wij hebben daarmee aangegeven dat de botsingen op de kerkenraad vooral komen op momenten dat wij met elkaar van mening verschillen over de toepassing van Gods Woord en de belijdenis in concrete gevallen. Daarbij komt dan het kernpunt naar voren dat we vanaf het eerste begin aangewezen hebben: dán, in dat soort discussies, wordt ons beroep op Schrift en belijdenis gediskwalificeerd zoals in het rapport naar buiten gebracht is.

Wij herinneren br. De Bruijne aan een bekende wet in de rechtspraak: als een beschuldiging niet terecht is, keert de beschuldiging zich tegen de persoon die haar beweerd heeft. Dat kan ook de ínhoud van de beschuldiging betreffen!
Dit lijkt ons nu van toepassing op de kerkenraad met zijn genoemde beschuldigingen.
Wij vragen br. De Bruijne, alsook u als gemeenteleden, dit eens goed te overwegen. En dan te concluderen: wie beschuldigt er nu, wie insinueert er nu?!

Een ander punt bij dit onderdeel is het volgende.
Nergens kan br. De Bruijne bij ons de uitspraak vinden dat visieverschillen de reden zouden zijn tot de stap die wij nu gezet hebben (wat hij 'kerkscheidende' stappen noemt). Dat vindt hij ook in de eerste verantwoording niet. Daar zijn alleen voorbeelden genoemd (van onderwerpen waarbij de visies verschilden) zodat ieder kon weten aan wat voor discussies gedacht moest worden.
Wij hebben verantwoording gedaan over de kwestie van de botsing bij visieverschillen omdat wij hier de diepere achtergrond zien van de problematiek binnen de kerkenraad.
Op dat punt heeft de classis gezegd: bespreek dat met elkaar onder leiding van deskundige begeleiders.
Daarna zijn er verdere ontwikkelingen geweest waardoor het van kwaad tot erger is gekomen. U kent het hele verhaal van november 2003 tot aan de classisbesluiten van september 2004 (zie onze eerste verantwoording). Uiteindelijk heeft het laatste dwingende classisbesluit ons gedrongen tot de oproep die wij aan u allen deden en nog steeds doen uitgaan. Deze oproep kwam niet in juli 2003 (na de publicatie van het rapport), ook niet in december 2003 (na de classis van november), ook nog niet na het verwijt van scheurmakerij en de uitspraak van de classis hierover in februari 2004. Deze oproep is gekomen na het besluit van de classis van 23 september 2004 en na de dwingende uitvoering daarvan door de CVM.
Wij vragen br. De Bruijne ons hier recht te doen naar dat wij ons verantwoord hebben.


De brief van de Classis Kampen d.d. 5 november 2004

Van de buitengewone Classis Kampen ontving u een oproep gedateerd 5 november.
Van onze kant willen wij daar kort op reageren.
De classis stelt in dat rondschrijven dat zij de weg waartoe wij u als gemeenteleden oproepen, voor het aangezicht van de Here niet acht te verantwoorden. Zij roept ons zelfs op tot bekering.
Wij achten het onjuist voor een kerkelijke vergadering zoals de classis is, om zonder enige uitleg en onderbouwing tot zo'n verregaand oordeel te komen. De classis heeft dit ook nog gedaan zonder ook maar in het minst in te gaan op de brede verantwoording die wij voor ons handelen hebben doen uitgaan. Dit is een classis onwaardig.
Bovendien gaat de classis hiermee buiten haar boekje. Als tegen de besluiten van een classis volgens de kerkelijke weg in appèl wordt gegaan, namelijk op grond van Schrift en kerkorde (art. 31 KO!), dan hoort zo'n vergadering zich niet meer uit te spreken over de wijze waarop appellanten in appèl gaan. Laat staan dat zo'n vergadering vermaningen kan laten uitgaan. Dan zou ze rechter in eigen zaak zijn. Dat is een classis niet geoorloofd.
Het oordeel over zo'n zaak is nu aan de meerdere vergadering waarop beroep wordt gedaan, in dit geval dus de particuliere synode van Overijssel.
Wij achten daarom zowel het oordeel als de oproep die de buitengewone classis naar u heeft doen uitgaan, misplaatst en niet volgens de regels van het kerkrecht dat wij als Gereformeerde Kerken met elkaar hebben afgesproken.
Zo'n schrijven en oproep heeft daarom ook geen waarde en kunt u rustig naast u neerleggen.


De voorlichting van de CVM/teruggetreden kerkenraadsleden

Van de kant van de CVM met de teruggetreden kerkenraadsleden is de laatste tijd veel voorlichting gegeven. Zowel mondeling op gemeentevergaderingen als schriftelijk in de uitvoerige verslagen die van deze vergaderingen aan de gemeenteleden zijn verspreid - om ons tot deze twee kanalen te beperken.
Wij hebben besloten niet op alles in te gaan wat hierin naar voren is gebracht. Het lijkt ons niet verantwoord om u constant te blijven belasten met woord en wederwoord. Dat lijkt ons de zaak niet te dienen.

Voorlopig houden wij het bij deze laatste verantwoording, tenzij er een bijzonder dringende reden zou komen om gemeentebreed uw aandacht nog ergens voor te vragen.
Naar ons oordeel kunt u uit onze drievoudige verantwoording voldoende opmaken waar het om gaat en waarom wij ons geroepen weten u op te roepen ons als ambtsdragers te blijven erkennen en u te scharen achter ons appèl tegen het classisbesluit op de particuliere synode.

Wij zullen daarom allerlei voorlichting van de kant van de CVM of de teruggetreden kerkenraadsleden niet punt voor punt langslopen en waar nodig gaan weerleggen.
Het moet ons wel van hart dat wij in deze voorlichting vele vertekende beelden tegenkomen, halve waarheden en ook onwaarheden.
Om dit op een enkel punt te illustreren wijzen wij op het volgende.

De 'moker van het verwijt van zonde tegen het negende gebod'
Van de kant van het teruggetreden kerkenraadsdeel (en in zijn voetspoor ook van de CVM) worden dramatische betogen gehouden over het verwijt van zonde tegen het negende gebod dat wij hen maken. Dat verwijt zou als een zware moker de verhoudingen hebben verstoord en alle (lust tot) gesprek hebben weggeslagen.
Rond de kwestie met de visitatoren eind 2003, begin 2004, zijn wij uitvoerig hierop ingegaan. In onze stukken van destijds hebben wij dit verwijt weerlegd en daarvan verantwoording gedaan aan de visitatoren alsook later aan de classis.
Wij hebben de broeders gevraagd de réden van het verwijt (namelijk het rapport Van Bruggen/Dijkstra) weg te nemen; daarmee zou ook het verwijt uit de wereld zijn.
Wij zeggen er nu alleen nog dit van. Het moet toch wel wat te zeggen hebben dat de classis van november 2003 de (meerderheid van de) kerkenraad, in meer dan één opzicht, heeft aangesproken op haar handelen in strijd met de geest van het negende gebod en dat met concrete voorbeelden er bij. De kerkenraad moest daarin ook publiek naar de gemeente toe zijn spijt betuigen over zulke zonden. (Zie onze eerste verantwoording).
Wij achten het daarom onbegrijpelijk dat zowel de CVM als de teruggetreden kerkenraadsleden zich met deze 'strohalm' probeert sterk te maken in haar verdediging.
Ook is het frappant dat als vanuit de gemeente hierbij de vinger wordt gelegd en wordt aangedrongen op ratificeren van die classisbesluiten (namelijk door concreet de gevraagde schuldbelijdenis af te leggen), de aangesproken woordvoerders zich verhullen in allerlei schoonschijnende bewoordingen en daarmee de vraag en het gevraagde ontvluchten.

Het verwijt dat wij elk gesprek afwijzen
Een ander punt is het continu maar (blijven) verwijten dat wij van onze kant het gesprek niet wilden aangaan. Wij hebben ons daarover, met name in de tweede verantwoording, met de feiten erbij verantwoord. Dat zullen wij niet herhalen.
Het wordt ons nu weer verweten, namelijk dat wij op geen enkele manier bereid waren tot een gesprek met de CVM of het classismoderamen over de huidige situatie, terwijl daartoe toch zo'n bewogen beroep op ons gedaan is. Wij zouden met 'open armen' begroet worden!
Wij geven hier door waarom wij zo'n gesprek niet zijn aangegaan.
Het stond bij voorbaat vast wat het eindresultaat van dat gesprek moest zijn, namelijk dat wij ons neerlegden bij het besluit tot terugtreden (dat buiten ons om, zonder ons en vóór ons genomen is).
Wij vinden dat je zo niet met elkaar in gesprek kunt en mag gaan. Dat is een schijnvertoning. Zo ga je niet met elkaar om in Christus' kerk.

Op de uitnodiging tot een mondeling gesprek met de leden van het moderamen van de classis zijn wij niet ingegaan om de volgende redenen. Wij hebben dat schriftelijk aan de broeders te kennen gegeven. Wij citeren uit dat schrijven het volgende:
"Normaal zou de classis al gesloten zijn als zij haar agenda heeft afgehandeld.
Het lijkt ons geen juiste gang van zaken dat u, leden van het moderamen van deze classis, ons nu gaat aanspreken op de wijze waarop wij in appèl gegaan zijn en gaan.
U maakt ons niet duidelijk of u in opdracht van de classis handelt of dat u dit op persoonlijke titel onderneemt.
Maar hoe dan ook, het lijkt ons niet recht dat u ons - appellanten tegen het besluit van de classis waar u (mede)verantwoordelijk voor bent - gaat aanspreken en zelfs vermanen.
De vergadering waarvan u het moderamen bent, is zelf de oorzaak van ons handelen in dezen en in wezen, gelet op ons appèl op de meerdere vergadering, nu beklaagde. Dat geldt ook de commissie van drie gezien haar advies aan de classis.
Wij zien ook geen inhoudelijke punten voor een gesprek waartoe u ons uitnodigt.
U bent immers gebonden aan het classisbesluit, inclusief het besluit tot uitvoering zoals dat door de commissie van drie is voltrokken.
Dat zijn zaken die in dit stadium tussen u en ons niet meer ter discussie kunnen staan krachtens gereformeerd kerkrecht.
Zo'n ter discussie stellen van classisbesluiten zonder in appèl te gaan heeft tot twee keer toe in de kerkenraad van Kampen-Noord alsook in de classis Kampen alleen maar problemen gegeven. Dat hebben wij steeds afgewezen en dat blijven wij doen. Wie niet kan ratificeren gaat in appèl. Dat is een gezonde kerkelijke regel.
Er is dus geen onderhandelingsmogelijkheid in dezen. Wat valt er dan nog te bespreken?
Wij zullen ons in ons appelschrift bij de particuliere synode verantwoorden en hebben te verantwoorden."
De zaak spreekt, dachten wij, voor zich.
Daarom wijzen wij de gemaakte verwijten van de hand als niet eerlijk.

Een rode draad van onterechte beschuldigingen tot op het laatst vastgehouden
De classis van november 2003 heeft onder meer uitgesproken dat de kerkenraad met name de aanwijzing van de predikant als meest bepalende factor onvoldoende heeft gemotiveerd c.q. onderbouwd.
Steeds weer komt het terug dat de meerderheid van de kerkenraad zich in haar verwijten haast uitsluitend richt op onze predikant. Hij is continu de zondebok.
Richting de classis hebben wij ook begin 2004 onze verontwaardiging uitgesproken over het feit dat de meerderheid continu zich focust op de predikant. Dit werd nog eens verergerd doordat de meerderheid aan de (verdere) minderheid verweet dat die zich door de predikant steeds maar laat ronselen als een stelletje blinde volgelingen. Dit is keer op keer gebeurd, zowel mondeling als schriftelijk. Destijds hebben de visitatoren zich door dit dwaze verwijt op sleeptouw laten nemen en er in hun stukken richting classis sterk aan meegedaan. Nu doet de CVM, in het voetspoor van de meerderheid, in wezen hetzelfde.
Als wij de manier van spreken van CVM en kerkenraadsmeerderheid nagaan, klinkt het alsmaar 'de dominee dit en de dominee dat' en 'de dominee en zijn volgelingen', terwijl het om een totaal van tien (/elf) kerkenraadsleden gaat.
In zo'n manier van spreken en verdedigen zien wij bevestigd en onderstreept onze bezwaren tegen de kerkenraad die wij al in ons eerste bezwaarschrift richting classis hebben verwoord.

Deze bevestiging en onderstreping van onze bezwaren van destijds komen we ook tegen in de psychologiserende manier waarop de broeders van de minderheid getekend worden. 'Hun beleving van de werkelijkheid'' ; 'de gekleurde bril waardoor zij alles zien' (namelijk de waan dat de meerderheid de dominee maar weg wil hebben), en dat soort typeringen meer.

De rode draad die wij al in het eerste bezwaarschrift richting classis hebben aangewezen, wordt zo nog steeds voort geweven. De rode draad namelijk van onterechte en irreële beschuldigingen, van een psychologische manier van wegzetten, van het volstrekt niet serieus nemen van (nu inmiddels) zo'n groot deel van de kerkenraad.
Wij huiveren van deze manier van wegzetten, van psychologisch stigmatiseren. Zo ga je niet serieus met elkaar om en blokkeer je een werkelijk recht doen aan elkaar.
Wie zich zo probeert te verdedigen beschuldigt zich.
Laten we eerlijk en zuiver blijven in de communicatie met elkaar.
Wie de waarheid spreekt heeft niets te verdoezelen en hoeft geen kunstgrepen toe te passen.
En die kan ook de naaste van dienst zijn met zo nodig eerlijke vermaningen. Dat is werkelijk tot opbouw.


Afsluitende opmerkingen

Wij willen het bij deze derde verantwoording laten. De zaak ligt nu bij de particuliere synode. Wij hopen en bidden dat deze meerdere vergadering met een rechtvaardige en wijze rechtspraak een weg mag openen die de oorzaak van de breuk die hier geslagen is, kan wegnemen; een weg die mag leiden tot herstel van de eenheid op het fundament van de Christus van de Schriften en de Schriften van de Christus.
Wij beseffen dat dit voor velen een wonder zou zijn. Dat is het ook. Maar zou voor de Here iets te wonderlijk zijn (Gen. 18:14)? De Here kan wonderen doen, zoals de eenheid van het geloof in de kerk altijd al een wonder van genade is, een schepping van God.
God zij ons genadig!

Met broedergroeten,

Diaken J. Boersma
Ouderling A.J. Both
Diaken J.A. Hartman
Ouderling J. Hoksbergen
Ds. E. Hoogendoorn
Ouderling A. Louwerse
Diaken K.H. Poll
Diaken R. Visscher
Ouderling E. Vogel
Ouderling J.A. de Wit