Appèl classis september 2003 predikant

 

Appèlschrift van E.Hoogendoorn tegen handelingen en besluiten van de raad van de Gereformeerde Kerk te Kampen-Noord.
Voor de classis Kampen 5 september 2003.

I. Inleidende opmerkingen

I.1. Binnen de raad van de Gereformeerde Kerk te Kampen-Noord speelt de laatste jaren een problematiek die zich heeft toegespitst op allerlei kritiek op mijn werk als predikant. Kerkvisitatoren van de classis die de laatste jaren onze kerkenraad visiteerden, hebben dat al wel kunnen merken. We hebben de visitatoren ook al eens op een bepaald punt te hulp geroepen.
Deze problematiek is nu geëscaleerd. Toen de kerkenraad vorig jaar een extern adviseur had aangetrokken om hulp te bieden in deze conflictsituatie (ik noem dat maar het 'Zomer-project', naar de naam van de adviseur) is dat vastgelopen vanwege verschil van mening over de wijze waarop hierin is geopereerd.
Afgelopen voorjaar is in goed overleg met elkaar besloten een tweetal adviseurs te vragen om de kerkenraad van advies te dienen in de gerezen moeiten. De bedoelde adviseurs zijn de broeders J. van Bruggen te Apeldoorn en P.Dijkstra te Drachten.
Nadat genoemde broeders zich met de problematiek hebben beziggehouden, hebben zij hun bevindingen neergelegd in het Rapport en advies van 30 juni 2003. De kerkenraad heeft in zijn vergadering van 30 juni jl. conform het advies van de adviseurs de besluiten genomen.
Een minderheid van de kerkenraad, waaronder ondergetekende, heeft niet kunnen instemmen met de gegeven analyse van de problematiek en de daarop door de kerkenraad genomen besluiten. Toen de kerkenraad vervolgens vroeg of zij zich wilden conformeren aan de besluiten van de raad en wilden meewerken aan de uitvoering daarvan, hebben zij [op één na] verklaard dat niet te kunnen doen.
De raad heeft de betrokken broeders te verstaan gegeven dat zij dan óf hun ambt dienden neer te leggen óf zich op de classis hadden te beroepen.Verder gesprek over deze zaak was daarmee geblokkeerd.Vandaar dat ons, omdat we het voor de Here en zijn gemeente niet konden verantwoorden ons ambt neer te leggen, geen andere weg overbleef dan ons te wenden tot uw vergadering naar art. 31 van de kerkorde.
Daarom richt ik mij nu met dit appèlschrift tot uw vergadering.

I.2. Voor alle duidelijkheid geef ik vooraf aan dat wanneer ik in mijn appèlschrift spreek over 'de kerkenraad', daarmee bedoeld is de meerderheid van de kerkenraad met diakenen [ in Kampen afgekort als 'KMD']. Een minderheid van dit college staat niet achter de besluiten van deze vergadering zoals ik al aangaf. Maar naar goed gereformeerd gebruik blijven we dan toch spreken over 'de kerkenraad'.

I.3. Een ander punt dat ik naar voren wil brengen is dit.
Uit de vele rapporten en zaken die in dit conflict op de kerkenraad gediend hebben, zijn er heel veel zaken waar ik moeite mee heb of die m.i. tegenspraak oproepen omdat personen of zaken geen recht wordt gedaan.
In mijn uitvoerige bijdrage op de kerkenraad van 30 juni jl. (bijlage 2a) heb ik me al moeten beperken. Het is ondoenlijk om alles langs te lopen. Ik heb me op een aantal zaken willen concentreren waar het met name om gaat. Deze door mij aan de orde gestelde zaken maken m.i. voldoende duidelijk waar het in het geschil om gaat en waar mijn bezwaren zich tegen richten. Dat wil ik ook doen in dit appèlschrift: me beperken. Anders dreigt het gevaar dat we door de bomen het bos niet meer zien.
Ik haal een aantal zaken naar voren waartegen ik bezwaar aanteken en ten aanzien waarvan ik u verzoek daarover een uitspraak te doen.
Om conform de classicale regeling met betrekking tot appèlschriften (art. 3, 4e lid) een duidelijke omschrijving te geven van wat ik van de classis vraag, heb ik er naar gestreefd de classis te dienen met concrete verzoeken op de naar voren gebrachte zaken. Ik gebruik daarvoor mijn formulering. Uiteraard is de classis in haar beoordeling en uitspraken niet gebonden aan deze formulering. U hebt de vrijheid, misschien zelfs de plicht, om de zaken zelfstandig te beoordelen en zo nodig anders te formuleren om zo wellicht nog meer recht te kunnen doen aan de zaak en aan mijn verzoeken aan uw vergadering.

I.4. De kerkenraad heeft een afschrift van dit appèlschrift gekregen. Ook de beide genoemde adviseurs.

II. Materiaal
Bij dit appèlschrift voeg ik de volgende bijlagen die m.i. van belang zijn voor de classis om een goed inzicht te krijgen in de handelingen en besluiten (plus achtergronden daarvan) van de kerkenraad waartegen ik in appèl ga.
1a. Schrijven van de kerkenraad d.d. 2 juli 2003 naar de gemeente met [een deel van] de besluiten van 30 juni 2003.
1b. Rapport en adviezen van de adviseurs J.van Bruggen en P.Dijkstra d.d. 30 juni 2003, dat de kerkenraad bij zijn schrijven aan de gemeente heeft gevoegd.
1c. Notulen van de KMD-vergadering van 30-06-03

2a. Bijdrage van mijn hand die ik op de kerkenraad van 30 juni 2003 heb gepresenteerd.
Hier vindt u een overzicht van mijn bezwaren tegen uitspraken en handelingen (en de daarna genomen besluiten) van de kerkenraad.
2b. Bijlage (geanonimiseerd) waarnaar ik in mijn bijdrage van 30 juni 2003 verwijs.
(De pagina-nummering van deze bijlage loopt door, aansluitend bij bijdrage 2a.)
In deze bijlage verwijs ik ook naar een vertrouwelijk werkverslag van de adviseurs. Ik heb de agendacommissie [AC] van de kerkenraad gevraagd dit vertrouwelijk werkverslag bij de stukken voor uw vergadering te mogen voegen. Dat verzoek is niet ingewilligd. De agendacommissie heeft aangegeven dat de classis de mogelijkheid heeft om een verzoek tot inzage of kopie in te dienen. Aan dit verzoek kan de kerkenraad dan voldoen. Ik zou het zeer op prijs stellen indien u kennis neemt van de inhoud van dit stuk, omdat mijns inziens hierin net wat meer naar voren komt dat inhoudelijke verschillen een rol spelen.
Wat mij betreft wordt het stuk geanonimiseerd aangeleverd.

3. Analyse van de situatie, d.d. 31/5. Dit is een eerdere versie van de definitieve analyse. Ik heb het er aan toegevoegd omdat bepaalde uitspraken die hierin door de adviseurs zijn gedaan, door de adviseurs in de eindversie zijn weggelaten. De kerkenraad heeft echter met bedoelde uitspraken zijn instemming betuigd en, ondanks een voorstel daartoe vanuit de kerkenraad, geweigerd deze instemming terug te nemen.
(De pagina's met deze analyse zijn een onderdeel van een compleet concept-rapport. Vandaar die nummering [pag. 20-22]. De overige delen van dat complete rapport leken me voor uw vergadering niet relevant omdat de inhoud daarvan in zekere zin, al of niet kort samengevat, terugkomt in het eindrapport [bijlage 1b]. Desgevraagd is het uiteraard ter uwer beschikking.)
De eindversie van de analyse vindt u in bijlage 1b (pag 10 e.v.).

4. Bijdrage van br.J.A.de Wit op de kerkenraad van 30 juni 2003, met voorstellen.

Mocht de classis behoefte hebben aan verder documentatiemateriaal dan kan dat desgevraagd verstrekt worden.
III. Dit appelschrift is gericht tegen het kerkenraadsbesluit, d.d. 30 juni 2003, waarbij de raad het Rapport en advies, d.d. 30 juni 2003, heeft overgenomen, inclusief conclusies en aanbevelingen [zie bijlage 1a en 1b].
Ook is het gericht tegen verklaringen van de kerkenraad in zijn vergaderingen van 12 mei en 16 juni jl. De kerkenraad heeft in deze vergaderingen verklaard in te stemmen met uitspraken over mijn functioneren die in een eerdere versie van de analyse werden gedaan [deze uitspraken zijn te vinden in bijlage 3].
Ik voer hierbij de volgende bezwaren aan:


III.1. Bezwaren tegen de analyse van de problematiek en de kwalificaties van mijn functioneren als predikant
a. De benoeming van de adviseurs is bedoeld geweest als een interventie op het niveau van de kerkenraad. Daar deden zich de problemen voor.
Echter, in de analyse, bijlage 1b, p. 10 e.v., verbreden de adviseurs hun werkveld door ook de gemeente in de analyse te betrekken: "In onze analyse gaat het over predikant, kerkenraad en gemeente". In dit verband worden door de rapporteurs uitspraken gedaan over zaken die geen onderwerp van nader onderzoek zijn geweest en dus niet gedragen worden door onderliggend materiaal (afgezien van de vraag of hiermee de grenzen van de taakopdracht niet zijn overschreden).
Bovendien kan worden gesteld dat het lezen van het rapport, c.q. de analyse nogal wordt bemoeilijkt door regelmatig terugkerende onduidelijke en suggestieve formuleringen. In de verslagen van de KMD lopen feiten en interpretaties nog meer door elkaar heen. Met een transparante opbouw in feiten, vervolgens interpretaties, met het liefst zo min mogelijk 'kan'- en 'lijkt'- interpretaties, en tenslotte conclusies en aanbevelingen, een gebruikelijke opbouw in rapporten als de onderhavige, zou het rapport en de analyse(!) aan gewicht hebben kunnen winnen.
Ik geef een paar voorbeelden van uitspraken die niet of onvoldoende zijn onderbouwd:

pagina 11: "In de gemeentevergadering werd door enkelen gesignaleerd dat er in het algemeen weinig "onderling vertrouwen" is in de gemeente". Commentaar: wat zegt een dergelijke opmerking zonder nader onderzoek? Weinig of niets.

pagina 11: "Dit gebrek aan vertrouwen (wordt nu kennelijk als feit aangenomen. EH) lijkt binnen de gemeente een gevolgschade te zijn van een gebrek aan goede leiding of een verkeerd overkomende leiding (ingenomen stelling) waardoor desintegratiegevoelens ontstaan (interpretatie of feit?)." Er wordt gesuggereerd ("lijkt") dat er sprake is van een causaliteit tussen gebrek aan leiding enz. en gebrek aan vertrouwen. De causaliteit staat kennelijk niet echt vast, het is ook niet onderzocht door de adviseurs en toch wordt het als suggestie opgeschreven. Ik vind een dergelijke werkwijze onzorgvuldig.

pagina 11: "Voor zover visieverschillen een rol spelen bij de desintegratie (wordt nu bedoeld in de gemeente of in de kerkenraad?) is dat meer het gevolg van de manier waarop men in de kerkenraad omgaat met zulke verschillen dan dat die verschillen de wezenlijke oorzaak van de desintegratie (bij of van wie?) zouden zijn." Deze stelling is op geen enkele manier onderbouwd. Er wordt even hiervoor gesteld dat er toch vaak gezinspeeld is op ingrijpende visieverschillen. Blijkens conclusie 4 op pagina 16 zijn ze er wel, maar niet sterker aanwezig dan elders in gereformeerd Nederland. De visieverschillen zijn niet in kaart gebracht, ook al moet gezegd worden dat deze visieverschillen in de vertrouwelijke bijlage in samenhang gelezen met mijn commentaren meer aan de orde komen dan dit het geval is in het Rapport en advies dat naar de gemeente is gegaan. Daarom is het mijns inziens noodzakelijk dat u kennis neemt van de vertrouwelijke bijlage.
Niet of nauwelijks is door de adviseurs ingegaan op het gegeven dat in deze situatie een minderheid, waaronder juist de predikant, en meerderheid van de kerkenraad in visie verschillen, met name wat betreft de toepassing van Gods Woord en de confessie.

pagina 13: onder het hoofdje pastorale situatie staat onder meer: "Wanneer men de gemeente het gevoel geeft dat zij niet deugt omdat zij in de verkeerde tijd leeft, ontstaan gevoelens van machteloosheid en vervreemding". Commentaar: Ook deze zin is suggestief gesteld. Wie is men? Bedoelen de adviseurs mij daarmee? Zo ja, op grond waarvan suggereren de adviseurs dit dan? Is er onderzoek in de gemeente gedaan? Zijn er contacten met pastoranten bijgewoond? Hebben de adviseurs kerkdiensten bijgewoond?

In algemene zin kan worden opgemerkt dat het onderzoek van beperkte omvang is geweest: er zijn, afgezien van alle voorbereidende vergaderingen, in wezen slechts drie vergaderingen van de KMD bijgewoond, waaruit de adviseurs gegevens vanuit eigen waarneming hebben kunnen putten. De werkaantekeningen van de KMD-vergaderingen zijn beperkt in omvang, bovendien lopen feiten en interpretaties erg door elkaar heen.
Vergelijk wat ik daarover heb geschreven in bijlage 2a (onder punt 4) en de bijbehorende bijlage 2b (waarin dit concreet is aangewezen).

b. Het merkwaardige in de analyse is dat enerzijds wordt gesteld dat de adviseurs stellen dat zij bij het analyseren van deze situatie geen antwoord kunnen geven op de vraag waarom deze situatie (het ontbreken van voorwaarden om samen te werken aan de opbouw van de gemeente in leer en liefde) is ontstaan (pagina 11). Anderzijds worden de factoren besproken die aan de feitelijke situatie, namelijk dat de voorwaarden zijn gaan ontbreken om samen te positief te werken aan de opbouw van de gemeente in de goede leer én in de onderlinge liefde, debet zijn. Er worden drie factoren, van verschillende orde, genoemd: de kerkenraad (een orgaan), de predikant (een persoon) en de pastorale situatie (iets abstracts). Waarom deze drie? Waarom is niet nader onderzocht in hoeverre gewijzigde opvattingen bij kerkenraadsleden over de toepassing van Gods Woord en de confessie een factor zijn die hieraan debet zijn? Uiteindelijk komen de adviseurs toch ook zelf tot de conclusie dat er sprake is van een overlegklimaat binnen de kerkenraad dat het beeld vertoont van een ontmoeting met "volstrekt ongelijkvloerse kruisingen". Dat klinkt als een uitspraak met een uitroepteken. Maar juist deze zaak is niet geëxploreerd.

Verder wil ik in het kort ingaan op de behandeling van de drie verschillende factoren. Omdat het hier om drie factoren van verschillende orde gaat is de weging moeilijk in kaart te brengen. Dat zou mijns inziens een verdergaand onderzoek vragen dan nu heeft plaats gevonden.

Bij 'kerkenraad' wordt geschreven dat hij de indruk wekt verleerd te zijn effectief en krachtdadig gezamenlijk te besluiten en uit te voeren. Er is dus kennelijk een tijd geweest dat het goed ging (onder mijn medevoorzitterschap). Wat maakt dat het nu niet meer goed gaat?
Ben ik als voorzitter veranderd? Is de opstelling/visie/gedrag van kerkenraadsleden veranderd? Daarover wordt niets gezegd. Slechts dat de adviseurs vermoeden dat er sprake is van een langer proces.

Bij 'predikant' wordt gesteld dat hij opereert vanuit een set algemene overtuigingen. Ik vind dit een negatieve kwalificatie van mijn ambtelijk werken, bovendien ook onnodig kwetsend, ook al is dit laatste niet het belangrijkste. Ik baseer mij op Gods Woord en op de belijdenis en wil deze in mijn ambtelijk werk, dus ook tijdens kerkenraadsvergaderingen 'doorvertalen' naar concrete situaties. Als bijvoorbeeld op de kerkenraad besproken wordt dat gemeenteleden aangeven het Avondmaal te willen vieren buiten de eigen gemeente en buiten de gereformeerd vrijgemaakte kerk in gemeentes waarmee op geen enkele wijze wordt samengesproken, dan openbaart zich mijns inziens een verschil van mening, niet over de manier van aanpakken, maar over de vraag of dat nu moet kunnen of niet. Dan zijn dus de artikelen 27-29 NGB in geding.
Dat ieder de dingen overbrengt op z'n eigen manier en ik op de mijne - ook niet volmaakt -, zal waar zijn. Maar dat ik (deeluitmakend van de minderheid van de kerkenraad) meer op onderwerpen dan op mensen ben gericht, die tekening acht ik geen recht doen aan de werkelijkheid. De essentie is dat ik Gods Woord en de belijdenis wil betrekken op de mens, naar de mens in zijn specifieke situatie toe wil laten spreken en niet andersom.
Dit slechts als een karaktertrek typeren geeft een onjuist beeld van wat er aan de hand is. Het is wat dit betreft opvallend dat de adviseurs op pagina 14 opeens spreken over het overleg in de raad als een ontmoeting met volstrekt ongelijkvloerse kruisingen, waarbij de meerderheid tegemoet wil komen aan de pastorale situatie, bijvoorbeeld soepel staat tegenover avondmaalsviering elders, en een minderheid de algemene overtuiging (Gods Woord en de belijdenis) op onderwerpen wil toepassen (naar mensen toe wil doorvertalen) en dan dus haar moeite aangeeft met avondmaalsviering elders.

De formulering van de pastorale situatie is weinig gespecificeerd, hoewel in tekst gemeten het meest uitgebreid van de drie besproken factoren. Wel klinken er niet uitgesproken verwijten aan het adres van de predikant in door, zie boven.

c. Als de vraag wordt gesteld wat nu de meest bepalende factor is in dit geheel, pagina 14, (en dan gaat het als het goed is nog steeds om de uitgangsstelling dat in de kerkenraad de voorwaarden zijn gaan ontbreken om positief te werken aan de opbouw van de gemeente in de goede leer én in de onderlinge liefde), waarbij de keuze wordt gelaten tussen kerkenraad, de tijd waarin wij leven (besproken was de pastorale situatie) of de predikant, wordt met overtuiging het antwoord gegeven: de predikant.
Nu valt op dat bij het beeld van de volstrekt ongelijkvloerse kruisingen zowel de benadering door de meerderheid van de kerkenraad als ook de benadering van de minderheid, waaronder de predikant, als legitiem worden bestempeld. Aansluitend wordt gesteld dat beide benaderingen de eigen benadering vergeestelijken waardoor men elkaar in de houdgreep houdt, die men niet uitsluitend aan een vergadering of aan sommige personen kan wijten, maar die voortvloeit uit de gezamenlijk gecreëerde situatie.
Dan vraagt het toch wel heel wat meer onderbouwing dan in het rapport gebeurt om dan vervolgens de predikant aan te wijzen als degene die gaandeweg (?) steeds meer de bepalende factor is geworden in dit proces (proces van wat?).
Was een dergelijke vergaande conclusie nodig om tot het voorstel tot verbetering van de situatie te komen, pagina 15? Ik meen van niet. Door dit element van de dominante factor in te brengen, bovendien op een veel te smalle basis, wordt een onnodige hypotheek gelegd op de schouders van de predikant, en daarmee op het komende evaluatietraject.

d. Voor het overige van mijn bezwaren wil ik nadrukkelijk verwijzen naar bijgevoegd materiaal, met name de stukken 2a en 2b. Ik verzoek u de inhoud van deze stukken als ingevoegd in dit appelschrift te beschouwen.
In deze stukken spreek ik de kerkenraad ook aan op de instemming die hij, in zijn vergaderingen van 12 mei en 16 juni jl., heeft betuigd met eerdere versies van de analyse.
Hierin wordt mijn functioneren in prediking en pastoraat aan de orde gesteld.
In de notulen van de vergadering van 12 mei staat het zo vermeld: "De conclusie van de adviseurs is dat de voorlopige analyse door een grote meerderheid van de aanwezige broeders wordt onderschreven."
Op de vergadering van 16 juni jl. heeft de kerkenraad dit herhaald.
Ik doel dan op wat in de analyse van bijlage 3 onder 'predikant' wordt gesteld, aan begin, verderop en aan het eind van dit onderdeel:
"De predikant wekt de indruk pastoraal en in de vergadering te opereren .(enz.)"
"De combinatie [..] geeft rond de predikant [..] naar een (behoorlijk) deel van de gemeente een weinig effectief klimaat ."(enz.).
Aan het slot: "Dit geldt zowel de prediking als de pastorale arbeid".
In de eindversie (pag 12 en 13 van bijlage 1b) zijn die uitspraken wel achterwege gebleven omdat de adviseurs zich toen in hun formulering van hun taxatie van de predikant beperkt hebben tot zijn optreden alleen "in de vergadering" [en: "een (behoorlijk) deel van de kerkenraad" ], maar de kerkenraad heeft geweigerd afstand te doen van zijn eerder gegeven oordeel toen br. J.A. de Wit nadrukkelijk in zijn schriftelijke bijdrage en voorstellen daarom heeft gevraagd (bijlage 4).
Wat de adviseurs in de eindversie dus stellen over mijn functioneren 'in de vergadering' blijft de kerkenraad ook oordelen over mijn werk in de gemeente in prediking en pastoraat, terwijl zelfs enige onderbouwing daarvan ontbreekt.

Op grond van dit alles ben ik van mening dat de raad niet heeft gehandeld in de geest (Geest!) van wat de Here ons leert in het negende gebod, zoals de Catechismus het in antwoord 112 verwoord in de zin: 'dat ik ook niemand lichtvaardig en onverhoord veroordeel of help veroordelen'.

Gelet op het bovenstaande doe ik de classis ten aanzien van dit onderdeel van de bezwaren het volgende verzoek.
Ik verzoek de classis uit te spreken
1. dat de analyse zoals de kerkenraad die heeft weergegeven in de pagina's 10-15 van het Rapport en advies, d.d. 30 juni 2003, onvoldoende is gemotiveerd, c.q. onderbouwd en dat de conclusies en aanbevelingen onvoldoende gedragen worden door onderliggend materiaal;
2. dat de kerkenraad onvoldoende heeft onderzocht, dan wel doen onderzoeken in hoeverre visieverschillen op het betrekken van Gods Woord en belijdenis op de mens (gelovige) een bepalende factor vormen voor het huidige overlegklimaat binnen de kerkenraad;
3. dat de kerkenraad met name de aanwijzing van de predikant als meest bepalende factor onvoldoende heeft gemotiveerd, c.q. onderbouwd en daarmee ook een onnodige hypotheek legt op de schouders van de predikant en het mogelijk in te zetten evaluatietraject.
4. dat de kerkenraad zijn oordeel over mijn functioneren in prediking en pastoraat, zoals hij dat gegeven heeft door zijn instemming te verklaren met de analyse in pagina 21 van het [eerdere] rapport van 31 mei 2003, niet heeft onderbouwd.





III.2. Bezwaar tegen de publicatie naar de gemeente toe
De kerkenraad heeft met zijn brief met bijbehorend rapport (waarvoor ik de kerkenraad zelf volledig verantwoordelijk stel omdat hij die als grond voor zijn besluiten aanvoert en publiceert) zich publiek uitgelaten over mijn functioneren op een manier die mijn ambtelijke arbeid integraal en ernstig diskwalificeert.
Ik heb dat de kerkenraad nadrukkelijk van te voren onder ogen gebracht. Ik heb aangegeven dat kwalificaties zoals de raad die gebruikt, alle facetten van mijn ambtelijke arbeid raken. Geen enkele uitgezonderd. Het raakt zowel de genoemde onderdelen van prediking, pastoraat en kerkenraadswerk als ook de niet met zoveel woorden genoemde zaak van de catechese. Het is naar de aard van de kwalificatie dat alle facetten van mijn werk hierdoor bepaald worden.
Ik heb de kerkenraad de vraag gesteld: hoe zou een predikant nog vruchtbaar kunnen werken in de gemeente als zijn kerkenraad zo integraal en zo diepingrijpend het functioneren van deze medeambtsdrager publiek afkeurt?
Dit wordt nog eens versterkt door de nadrukkelijk aangegeven dreiging van een losmaking als het na het 'proefjaar' in de ogen van de kerkenraad niet verbeterd is.
Zie onder 3.4. in mijn bijdrage op de kerkenraad (bijlage 2a).
Ook deze handelwijze lijkt mij niet in de geest van het negende gebod, als ik denk aan wat de Catechismus in de slotzin van antwoord 112 onderwijst: '[dat ik] ook de eer en goede naam van mijn naaste zoveel ik kan verdedig en bevorder'.
Bovendien kan ieder aanvoelen dat een vruchtbaar werken in de gemeente op deze manier moeilijk zo niet onmogelijk wordt gemaakt.
Wanneer je als predikant in prediking, catechese of pastoraat met het Woord komt en het is de hoorder even onwelgevallig, dan kan het zo maar terzijde worden gelegd met verwijzing naar wat de kerkenraad zelf heeft gezegd over mijn wijze van werken. 'De man ziet toch alleen maar principes en heeft geen oog voor de mensen of de werkelijkheid. De kerkenraad heeft het ook al gezegd'.
Door zijn predikant zo publiek voor de gemeente neer te zetten wordt er grote schade toegebracht aan elk facet van mijn ambtelijke arbeid.
Daarom doe ik de classis het volgende verzoek.
Ik verzoek de classis uit te spreken dat de kerkenraad, door het werk van de predikant publiek zo te diskwalificeren, niet heeft gehandeld in de geest van het negende gebod van onze Here en de ambtelijke arbeid van zijn medeambtsdrager ernstig schaadt en hindert;
dat de kerkenraad deze beweringen met publieke betuiging van spijt naar de gemeente toe, dient terug te nemen.



III.3. Bezwaar tegen de ontheffing van de leidinggevende taken en van het lidmaatschap van de agendacommissie(AC)
De kerkenraad heeft besloten mij alle leidinggevende taken in de kerkenraad af te nemen en mij ook uit de agendacommissie te zetten.
Als reden daarvoor wordt aangegeven dat ik zelf geen mogelijkheden meer zie zó met deze kerkenraad vruchtbaar samen te werken vanwege de kritiek op mijn persoon binnen de kerkenraad. Zie bijlage 1a en 1b(pag.18)
Om twee redenen acht ik dit geen eerlijke grond
In de eerste plaats omdat meerdere malen binnen de kerkenraad is uitgesproken dat men zich gehinderd voelt door mijn opstelling en daarom te sterke beïnvloeding van mijn kant zo zoveel mogelijk wil indammen. Dit ligt ook helemaal in de lijn van hoe de kerkenraad in zijn analyse mijn functioneren taxeert. Hier ligt de werkelijke moeite van de kerkenraad met mijn leidinggevende taken en AC-lidmaatschap.
Ik krijg een gevoel in een machtsstrijd te zijn beland.
In de tweede plaats acht ik het niet juist dat een opmerking van mij, geplaatst in een bepaald kader, als grond wordt gebruikt voor deze maatregel.
Ik heb deze opmerking geplaatst in een gesprek met de adviseurs toen het ging over de vraag hoe ik over de verdere samenwerking met de kerkenraad dacht. In de bijlage bij mijn bijdrage op de kerkenraad van 30 juni heb ik dat aangegeven. Zie bijlage 2b pag.15 onder '2'.
Het ging om de integrale arbeid als predikant. Ik heb gezegd dat als de kerkenraad deze verwijten volhoudt, zoals die ook in het rapport terugkomen, dat ik zò geen mogelijkheden meer zie om met de kerkenraad vruchtbaar samen te werken.
Omdat de kerkenraad de analyse voor zijn rekening ging nemen die de adviseurs hadden aangedragen, ervoer ik het de laatste vergaderingen als een onhoudbare situatie in zulke omstandigheden de gevoelige post van het presidium waar te nemen. Om die reden heb ik naar de kerkenraad de verklaring afgelegd dat het mij niet dienstig leek in de huidige situatie te blijven presideren gezien de opstelling van de kerkenraad. Daarbij heb ik mij bereid verklaard weer beschikbaar te zijn voor deze taak als die opstelling van de kerkenraad veranderd zou zijn.
Ik acht het niet fair van de kerkenraad om nu, ook naar de gemeente toe, als grond voor dit besluit te noemen dat IK geen mogelijkheden meer zie zó met deze kerkenraad samen te werken. Naar mijn overtuiging worden de zaken hier omgedraaid. In wezen is de oorzaak dat de kerkenraad op allerlei manieren te verstaan heeft gegeven dat HIJ niet kan samenwerken met mij.
Voor alle duidelijkheid stel ik dat ik het wijs acht dat in de gegeven omstandigheden het presidium in andere handen ligt. Er kunnen normaal al overwegingen zijn om een predikant niet (altijd) voorzitter te laten zijn. Laat staan in omstandigheden als nu in onze kerkenraad spelen. De laatste jaren heb ik dan ook meer dan eens bij allerlei (ook niet-gevoelige) zaken de tweede preses de hamer overhandigd om de discussie niet te hinderen en om ook zelf niet gehinderd te zijn in mijn bijdrage.
Maar dat speelt bij dit besluit van de kerkenraad nu niet.
Ook het feit dat men mijn bijdrage in de agendacommissie ongewenst acht, verraadt genoeg. Kennelijk kan ik alleen maar kwaad in deze commissie.
Op grond van deze overwegingen doe ik de classis het volgende verzoek.
Ik verzoek de classis uit te spreken dat de kerkenraad op de door hem aangevoerde grond de predikant niet had mogen ontheffen van zijn leidinggevende taken in kerkenraad en van zijn lidmaatschap van de AC.


III.4. Bezwaar tegen de instelling van een commissie voor nieuwe taakomschrijving van de predikant
De kerkenraad heeft besloten een kleine commissie in te stellen om te komen tot een taakomschrijving voor de predikant die maximaal gebruik maakt van zijn gaven en hem beschermt tegen minder sterke kanten. Hierbij moet herverkaveling van werkzaamheden overwogen worden. Zie bijlage 1a en 1b pag.18.
Op zich zou een dergelijke maatregel een goede zaak kunnen zijn om het functioneren van een predikant (die ook beperkt blijft in zijn mogelijkheden) zo optimaal mogelijk te maken.
Op grond van wat de kerkenraad over mijn functioneren stelt, komt dit besluit echter in een bepaald kader te staan. Zo'n commissie zal in dit geval de beoordeling die de kerkenraad van mijn functioneren geeft, als uitgangspunt moeten nemen.
Gezien de bezwaren die ik nu ook bij u tegen de beoordelingen van de kerkenraad aanvoer, lijkt het me in de gegeven omstandigheden niet verstandig dat de kerkenraad op dit moment zo'n commissie aan het werk zet. Het lijkt mij ook, zolang over deze materie een procedure bij het kerkverband loopt, heel logisch dat niet te doen.
Daarom verzoek ik uw vergadering het volgende.
Ik verzoek de classis uit te spreken dat de kerkenraad in de huidige omstandigheden dient af te zien van het instellen van zo'n commissie.


III.5. Bezwaar tegen de procedure rond de besluitvorming
Zoals uit de stukken kan blijken hebben de adviseurs, na enkele onderzoeksactiviteiten, op 12 mei jl. ter verificatie een eerste reactie gevraagd van de kerkenraad op een voorlopig rapport met concept analyse en concept aanbevelingen. De conclusie van deze bespreking was dat de raad de voorlopige analyse onderschreef.
Zelf was ik verhinderd deze vergadering bij te wonen. De adviseurs hadden mij eerder over hun eerste rapport persoonlijk gehoord.
Op 16 juni is een tweede, enigszins aangepast rapport van de adviseurs op de kerkenraad besproken. Voorafgaand aan die vergadering heb ik aan de adviseurs mijn moeite met hun analyse uitvoerig (schriftelijk) verantwoord. Ik had overwogen die moeite in een schriftelijke bijdrage ook aan de kerkenraad van 16 juni te verantwoorden. Ik heb daarmee gewacht. Waar met name mijn positie zo in geding was wilde ik niet voor mijn beurt spreken maar eerst de reactie van de kerkenraad op het rapport afwachten. Ter vergadering heb ik, gehoord de reactie van de kerkenraad, in korte lijnen mondeling mijn grote moeite met het rapport aangegeven. In de discussie bleven de meningen tegenover elkaar staan.
Aangezien op 30 juni de eindversie van het rapport zou dienen en de besluitvorming in een definitieve fase leek te komen heb ik mijn bezwaren schriftelijk op een rij gezet en op de vergadering van 30 juni ingediend. Omdat was afgesproken dat we als kerkenraadsleden niet tussen de vergaderingen door maar uitsluitend op de vergadering zelf ons met de zaken zouden bezig houden, bleef er geen andere mogelijkheid over dan mijn schriftelijk verantwoord standpunt op de vergadering in te dienen.
In deze verantwoording heb ik mijn bezwaren tegen de analyse verwoord en onder meer de kerkenraad gevraagd zijn kritiek op mijn functioneren te onderbouwen.
U vindt deze verantwoording in bijlage 2a en 2b.
(Ook br. J.A.de Wit heeft op deze vergadering met een schriftelijke bijdrage
[zie bijlage 4] zijn vragen en voorstellen in de bespreking willen inbrengen en aan de kerkenraad in overweging willen geven.)
Deze stukken zijn niet in bespreking gegeven. Er werd alleen nog een beperkte leespauze ingelast waarin men deze beide bijdragen kon inzien. Daarna zou direct tot stemming worden overgegaan.
Er is dus totaal niet op mijn bijdrage gereageerd en daartoe is ook geen enkele gelegenheid gegeven. Een aantal kerkenraadsleden heeft zelfs nagelaten van de inhoud kennis te nemen en is zo zonder meer tot stemming overgegaan.
Ik acht dit een laakbare gang van zaken. In zo'n ingrijpende zaak en dan in zo'n beslissende fase is het op z'n minst een broederlijke plicht dat je naar elkaars overwegingen en argumenten luistert. In de vergadering van 16 juni jl. waren vragen aan mij gesteld. Op die vergadering kon ik daar niet nader op ingaan gezien het verloop van de bespreking. Nog minder was ik toen in de gelegenheid de zaken, zoals ik die richting de adviseurs in voorbesprekingen al eens (ook schriftelijk) op een rij had gezet, daar in te brengen in de vergadering en aan de kerkenraad voor te leggen. Eerder was er dus voor deze verantwoording van mijn kant geen gelegenheid geweest. De kerkenraad kon nog nauwelijks weet hebben van mijn bezwaren tegen het rapport omdat ik in de vorige vergadering (de éérste vergadering waarin wij met elkaar over deze zaken hebben gesproken) mondeling alleen enkele dingen had aangestipt. Zo is mijn verweer gewoon genegeerd.
Dit is de reden waarom ik uw vergadering het volgende verzoek doe.
Ik verzoek de classis uit te spreken dat de kerkenraad onzorgvuldig heeft gehandeld door de bezwaren die ik tegen de analyse en beoordeling van de zaak in geding heb aangevoerd, niet in bespreking te willen nemen.


III.6. Bezwaar tegen de procedure voor evaluatie
De kerkenraad heeft besloten aan het einde van het voorgenomen jaartraject via een bepaalde procedure vast te stellen of vooruitgang is geboekt in de problematiek en zo nee waaraan dit te wijten is en hoe dan te handelen. (Zie laatste aanbeveling op pag. 19 van het rapport van bijlage 1b).
Deze procedure is in een vertrouwelijk deel van het rapport dat niet aan de gemeente is bekendgemaakt, vastgelegd.
Daarin is met betrekking tot de predikant het volgende bepaald.
"Wanneer het (o.a.) de predikant mocht zijn die herstel van verhoudingen in de weg stond en hij weigert zijn ontslag aan te bieden, dan dient de KMD zich te voorzien van een arbitragecommissie van drie personen (1 namens de KMD; 1 namens de predikant en 1 aangewezen door deze twee): deze arbitragecommissie dient aan te geven welke kerkelijke weg verder moet worden ingeslagen (losmaking of her-allocatie van taken of ontslag). De uitspraak is bindend voor allen."
(De kerkenraad zal u desgevraagd de volledige tekst van de vastgestelde procedure kunnen verstrekken).

Ik heb bezwaar tegen deze procedure. Om de volgende redenen.
Het is duidelijk dat ik op dit moment wordt gezien als de grote oorzaak van de frictie in de verhoudingen op de kerkenraad. Als de kerkenraad niet van standpunt verandert valt nu al te voorspellen wat de evaluatie van de kerkenraad dan zal zijn: de predikant zal als de storende factor het veld moeten ruimen.
Langs welke kerkelijke weg dat dient te geschieden zal dan door een arbitragecommissie moeten worden uitgemaakt.
Naar mijn overtuiging is niet een arbitragecommissie de aangewezen instantie die moet uitmaken welke kerkelijke weg in zo'n geval bewandeld moet worden: losmaking, her-allocatie van taken of ontslag. Niet de mening van particulieren dient hier over te beslissen maar de daartoe bevoegde instanties van het kerkverband.
Naar mijn overtuiging kan nooit iemand zonder zijn instemming gebonden worden aan een 'civielrechtelijke' arbitrageprocedure tenzij er sprake is van een algemeen geldende regeling waaraan iemand bij voorbaat aan gehouden is. Zo'n arbitrageregeling kennen we niet in ons kerkverband. Daar gelden andere regels. Denk aan wat bepaald is in art. 14 en 15 van de kerkorde. Vergelijk ook art.79. Ik verwijs ook nog naar wat de laatste generale synode (Zuidhorn) heeft besloten rond 'artikel 14 losmaking'.
Dat is de reden waarom ik bezwaar aanteken tegen dit besluit.
Daarom doe ik het volgende verzoek.
Ik verzoek de classis uit te spreken dat de kerkenraad de predikant niet eenzijdig mag binden aan een 'civielrechtelijke' arbitrageprocedure.




IV. Tenslotte
De kerkenraad heeft verklaard, ook publiek naar de gemeente toe, dat hij met de genomen besluiten wil werken aan het herstel van vertrouwen.(Zie rapport in bijlage 1b pag 18).
Dat geldt zowel de verhoudingen binnen de raad als in de gemeente waar de storingen binnen de raad haar negatieve effecten sorteren.
Van te voren heb ik de kerkenraad gewezen op de mogelijk schadelijke gevolgen in de gemeente door zijn opstelling in deze problematiek. Zie bijlage 2a, pag.7 onder punt 5.
Naar mijn overtuiging bewerken de huidige uitspraken en besluiten van de kerkenraad het tegendeel van herstel van vertrouwen.
De predikant wordt publiek neergezet op een manier die niet veel vertrouwen in hem wekt (als men het oordeel van de kerkenraad deelt) of die juist het vertrouwen in de kerkenraad schaadt (als men het oordeel van de kerkenraad niet deelt).
Diverse leden van de raad worden gedwongen tot meewerken aan het besloten traject en anders tot neerleggen van hun ambt of een bezwaarschrift tegen hun kerkenraad op de classis.
In feite is hiermee zo'n vierde deel van de kerkenraad weggestuurd.
En wat zijn hiervan de consequenties voor het benoemen van nieuwe ambtsdragers..?!
Worden zij ook gedwongen zich bij de besluiten neer te leggen of anders hun benoeming niet te aanvaarden? Betekent dit impliciet ook niet dat ambtsdragers met een bepaalde, overigens legitieme, visie niet meer in deze kerkenraad welkom zijn?
Al deze zaken lijken mij niet bepaald bevorderlijk voor het werken aan herstel van vertrouwen, noch binnen de kerkenraad noch binnen de gemeente. Diverse ervaringen vanuit de gemeente sinds de publicatie van de besluiten van de kerkenraad hebben dit al pijnlijk bevestigd.
Ik hoop vurig dat de classis zich achter mijn bezwaren kan stellen en zo de kerkenraad een blokkade kan laten wegnemen die nu het werken aan herstel van verhoudingen ernstig belemmert.
Ik besef dat de problemen ook dan niet zomaar zullen zijn opgelost, als de classis mijn bezwaren deelt en de kerkenraad terugroept van zijn ingeslagen weg. De situatie is zo scheefgegroeid, tot diep in de gemeente, dat naar mijn gevoelen de hulp van het kerkverband c.q. de classis gewenst zo niet nodig is om aan een situatie te werken die kan dienen tot echt herstel van de verhoudingen.
Ik geef daarom de classis in overweging om na te gaan in hoeverre zij de kerkenraad verder kan dienen met raad of daad als het gaat om een uit te zetten vervolgtraject dat de vrede in de kerkenraad en gemeente van Kampen-Noord kan herstellen.
Maar dat is uiteraard aan uw vergadering ter beoordeling.

Van harte bid ik u de leiding van Gods wijze Geest toe om in deze complexe en gevoelige materie tot goede besluiten te komen die door Gods genade de vrede in zijn gemeente te Kampen-Noord mogen dienen.
Met broedergroet,

E.Hoogendoorn.
Donderdag 4 september 2003