Revisieverzoek aan GS 2008

 

Verzoek om revisie
van de besluiten van de Generale Synode 2005 te Amersfoort-Centrum in de zaak "Kampen-Noord" (Acta art. 67)

Aan: de eerstvolgende Generale Synode, samen te komen in Zwolle-Zuid (2008)
Van: de kerkenraad van de Gereformeerde Kerk te Kampen-Noord (Ichthus)


23 maart 2007

Dit revisieverzoek is als volgt opgebouwd.

I. Verantwoording revisieverzoek
II. Bijlagen

III. 'Verantwoording januari 2006'
IV. Kern van het conflict

V. Voorgeschiedenis

VI t/m X. Revisie van de GS besluiten
VI. revisie van besluit 3 (PS en GS overvraagd)
VII. revisie van besluit 7 (appel geen schorsende werking)
VIII. revisie van besluit 8 (bevoegdheid classis kerkenraad te laten terugtreden)
IX. revisie van besluit 9 ( classisbesluit gevolgd door besluit van kerkenraad(smeerderheid))
X. revisie van besluit 10 (classisbesluit op goede gronden genomen)
XI. Zuivere rechtspraak gevraagd coram Deo


[Bij dit revisieverzoek voegen wij nog een aansluitend beroep op de GS naar aanleiding van vervolggebeurtenissen tengevolge van de GS-besluiten].

I. Verantwoording revisieverzoek

I.1. Redenen voor dit revisieverzoek
Op 1 oktober 2005 heeft de Generale Synode van Amersfoort-Centrum 2005 uitspraken gedaan op ons appelschrift d.d. 21 april 2005 en op de daarmee samenhangende appelschriften van gemeenteleden van de Gereformeerde Kerk van Kampen-Noord (Ichthus). Zie de acta GS art. 67. De appelschriften waren gericht tegen de uitspraak van 9 februari 2005 van de (buitengewone) Particuliere Synode van Overijssel van 8 december 2004.

Onze raad moest constateren dat de GS 2005 op fundamentele punten ons bezwaarschrift niet adequaat heeft behandeld c.q. ten onrechte onze bezwaren niet heeft gehonoreerd. Daarmee is geen recht gedaan aan ons bezwaarschrift.
In een schrijven d.d. 10 maart 2006 dienden wij pro forma bij de eerstvolgende generale synode een revisieverzoek in met betrekking tot een deel van de besluiten van de GS Amersfoort-C 2005 vanwege ernstige bezwaren daartegen.
Deze synode heeft namelijk een groot aantal (voornamelijk inhoudelijke) bezwaren niet in behandeling genomen. Zodoende heeft de GS tekort gedaan aan onze positie als appellant. Het staat het rechtsprekende orgaan niet vrij om bepaalde grieven onbesproken, dan wel onbehandeld te laten.
Tevens heeft de GS haar besluit gefundeerd op een besluit dat naar haar oordeel door een meerderheid van de kerkenraad van Kampen-Noord zou zijn genomen. Het blijkt echter dat het betreffende besluit geen meerderheidsbesluit is en daardoor wettigheid ontbeert. Daarmee valt een hoofdpijler onder het besluit van de synode weg.

Wij moeten dan ook vaststellen dat met het synodebesluit een oplossing van de problemen in Kampen-Noord niet dichterbij is gekomen, dat de ontstane breuk in de gemeente is blijven bestaan en verder is geëscaleerd.
Verder bleek overleg (zonder voorwaarden vooraf) over de ontstane situatie met het Eudokiadeel van de gemeente niet mogelijk.
Dit alles maakte dat wij ons genoodzaakt zagen om revisie te vragen van (een deel van) de besluiten bij de eerstvolgende synode. Met dit schrijven ontvangt u de toegezegde onderbouwing van ons verzoek.


I.2. Criteria voor een revisieverzoek
Revisie vragen van een besluit van de generale synode mag niet lichtzinnig plaats vinden.
Naar onze overtuiging is in deze zaak dringende aanleiding en noodzaak, zoals uit het vervolg van ons schrijven moge blijken, om opnieuw een beroep te doen op de generale synode.
Wij hebben de noodzaak van ons revisieverzoek diepgaand afgewogen. Wij kwamen tot de conclusie dat door de besluiten en de daaraan ten grondslag liggende afwegingen van de synode in 2005 ons zodanig onrecht wordt aangedaan - met alle ernstige gevolgen van dien - dat wij de mogelijkheid van dit verzoek via de kerkelijke weg niet mochten laten liggen.
Hoeveel meer onrecht het GS-besluit later nog weer tot gevolg heeft gekregen, leggen wij u voor in ons 'Aansluitend Beroep op de Generale Synode" dat aan dit revisieverzoek is toegevoegd.

Voor een revisieverzoek bij een volgende kerkelijke vergadering zijn door onze kerken nog geen criteria vastgesteld waaraan het moet voldoen. Wel is het punt aan de orde gesteld in het
Definitief rapport deputaten Appelregeling art. 31 KO, Acta GS Zuidhorn, Bijlage III 9 (onder "4.2.3. Revisie").
We lezen daar onder meer het volgende:

"De Generale Synodes Assen 1926 (Acta art. 163) en Kampen 1951 (Acta art. 177) hebben beide bepaald dat het recht van appèl niet afdoet aan de bevoegdheid herziening te vragen aan dezelfde meerdere vergadering. Over de criteria bestaat evenwel geen helderheid. In de kerkelijke rechtspraak betekent dit soms twee extra schijven (dit hebben we in verschillende zaken ook daadwerkelijk gezien).
We zouden kunnen aansluiten bij de wereldlijke rechtspraak: 'Alleen herziening indien er sprake is van nieuwe feiten en/of omstandigheden die de vergadering niet kende en niet kon kennen'. De meerdere vergadering die met een revisieverzoek wordt geconfronteerd zonder dat aan deze voorwaarde is voldaan, kan volstaan met de enkele constatering dat niet gebleken is van nieuwe feiten en/of omstandigheden die de vergadering die het besluit genomen heeft, niet kende of kon kennen.
Uiteraard moet het wel mogelijk blijven dat een volgende meerdere vergadering evidente fouten of onvolkomenheden van haar voorganger herstelt.
Ook hier stellen we een studieopdracht van de synode voor aan deputaten Kerkrecht en kerkorde in overleg met het deputaatschap Appelregeling."

Blijkens de Acta van de GS Amersfoort is men er nog niet aan toegekomen (Acta art. 27) om hieraan verder te werken. Wij stippen daarom maar even een aantal opmerkingen in het aangehaalde deputatenrapport aan.
Hierin worden al twee criteria genoemd waaraan een revisieverzoek zou moeten voldoen.

1. Er moeten nieuwe feiten en/of omstandigheden aangedragen worden die de vergadering die het besluit genomen heeft, niet kende en niet kon kennen;
2. Er moet sprake zijn van evidente fouten of onvolkomenheden bij de vergadering die het besluit genomen heeft.

Wellicht zouden nog verdere criteria in overweging genomen kunnen worden. Zeker binnen het gereformeerd kerkrecht met zijn - in dit opzicht belangwekkend! - artikel 31 van de kerkorde.
Wij beperken ons nu echter even tot de beide genoemde criteria.

Van nieuwe feiten is in ons geval niet zozeer sprake. Alle relevante feiten zijn in ons bezwaarschrift bij de vorige synode genoemd. Wel zijn naar onze overtuiging door de vorige synode veel feiten óf over het hoofd gezien óf niet/onvoldoende betrokken in haar overwegingen. Verder heeft de GS een substantieel deel van de grieven onbehandeld gelaten.
Uit ons revisieverzoek moge blijken dat er evidente fouten en onvolkomenheden zijn aan te wijzen in de besluiten van de GS Amersfoort-C 2005.
Al met al zijn er naar onze overtuiging genoegzame gronden die een revisieverzoek rechtvaardigen.

Direct na de bekendmaking van het besluit van de GS Amersfoort-C (oktober 2005) heeft dr. J.W.G. Meissner de nog zittende synode hier al indringend op gewezen. Hij toonde aan dat er evidente fouten zijn gemaakt door de synode en verzocht daarom de vergadering haar besluitentekst te wijzigen.
Wij verwijzen naar de correspondentie van br. J.W.G.Meissner met de GS Amersfoort-C d.d.3 okt. 2005 alsook naar zijn schrijven aan uw vergadering d.d. 8 juli 2006 (bijlagen 2 en 3). Wij betreuren het dat de vorige synode daar niet op ingegaan is, zeker gezien de escalerende gevolgen die haar besluiten in de gemeente van Kampen-Noord hebben gekregen (tot aan de meest vèrstrekkende tuchtmaatregelen tegen onze predikant).


I.3. Opnieuw appel uit nood
Vanuit de diepe nood van een nog verder verscheurde situatie in Kampen-Noord leggen wij als kerkenraad van de Gereformeerde Kerk te Kampen-Noord (Ichthus) ons revisieverzoek aan uw vergadering voor.

II. BIJLAGEN

Bij dit revisieverzoek zijn de volgende bijlagen gevoegd:

01. Verantwoording januari 2006

02 .Schrijven van J.W.G. Meissner d.d. 3 okt 2005 aan de GS Amersfoort

03. Schrijven van J.W.G. Meissner d.d. 8 juli 2006 (met bovengenoemde brief als bijlage)

04. Ons Appelschrift (november 2004) bij de PS Overijssel

05. Ons Bezwaarschrift (april 2005) aan GS Amersfoort-C 2005

06. "Beknopt overzicht van de gebeurtenissen in de GKv van Kampen-Noord sinds 2001", J.P. Lettinga, Emer.Hoogl TUK

07. Artikel dr. R.D. Anderson art. 31 K.O.

08. Verslag van de bijeenkomst van de kerkenraad met diakenen Kampen-Ichthus met moderamen en deputaten van de GS Amersfoort-Centrum 2005 dd 17 november 2005

09. Rapport en advies deputaten appelzaken t.g.v. de buitengewone classis Kampen op 17 september 2004

10. Verklaring van br en zr Tuinman d.d. 26 november 2004

11. Bezwaarschrift van ds. E. Hoogendoorn aan classis Kampen september 2003

12. Bezwaarschrift van kerkenraadsleden aan classis Kampen september 2003

13. Antwoord classis september/november 2003 aan ds. E. Hoogendoorn

14. Antwoord classis september/november 2003 aan kerkenraadsleden



III. Verantwoording aan de kerken - januari 2006

In januari 2006 hebben wij alle kerken in ons kerkverband een 'Verantwoording' gestuurd over ons besluit om revisie aan te vragen van (een deel van) de besluiten van de GS 2005 inzake Kampen-Noord. In deze Verantwoording komen een aanzienlijk aantal zaken naar voren die essentieel zijn bij de behandeling van ons revisieverzoek.
Wij willen deze zaken niet allemaal in dit revisieverzoek herhalen, maar verwijzen hiervoor naar de 'Verantwoording' zelf (bijlage 1).
Om u een beeld te geven welke zaken in deze Verantwoording naar voren zijn gebracht, geven wij een kort overzicht van de inhoud hiervan:

I. Beknopt overzicht van de kwestie in Kampen-Noord
a. kern van het geschil
b. de (meerderheid van de) kerkenraad in diverse opzichten door de classis van september/november 2003 veroordeeld
c. eerste weigering van de [meerderheid van de] kerkenraad om zich aan de classisbesluiten te conformeren
d. de (meerderheid van de) kerkenraad opnieuw veroordeeld door de classis
e. tweede weigering van de (meerderheid van de) kerkenraad om zich aan classisbesluiten te conformeren
f. woordbreuk en onwettig kerkenraadslidmaatschap II. De classis van september 2004: een onbegrijpelijke wending
III. Buitengewone Particuliere Synode van Overijssel 2004-2005
IV. Generale Synode Amersfoort-Centrum 2005
a. besluiten PS vervallen verklaard
b. besluiten GS bezwaarlijk
c. eerste hoofdbezwaar
d. tweede hoofdbezwaar
e. verdere overwegingen V. Na de GS-uitspraken
a. weigering van gesprek door Eudokiaraad
b. nieuwe Eudokiaraad volop medeverantwoordelijk VI. Samenvattende karakteristiek van de kwestie
a. principieel karakter van de kwestie: gereformeerde ambtsdragers onwelkom
b. gevolgen van intolerantie VII. Rol docenten TU
VIII. Samenvatting met betrekking tot het synodebesluit
IX. Afsluitend appel

Wij verzoeken u de inhoud van deze 'Verantwoording' volledig als onderdeel van ons revisieverzoek te beschouwen.

IV. De kern van het conflict

De GS vat het geschil in haar besluitvorming als volgt samen:

'SAMENVATTING VAN HET GESCHIL
Had de classis de bevoegdheid uit te spreken dat alle ambtsdragers van de kerkenraad van Kampen-Noord dienden af te treden en kon de classis daartoe ook daadwerkelijk besluiten? Dezelfde vragen gelden voor de besluiten m.b.t. het op non-actief stellen van de predikant, vooruitlopend op losmaking van de Gereformeerde Kerk van Kampen-Noord.
Had de PS de bevoegdheid om uitspraken te doen over de status van (het deel van) de gemeente met haar ambtsdragers dat na de besluiten van de classis samenkomt in de aula van het Ichthuscollege?'

Uit de benadering van de GS is duidelijk dat de GS, na het laten vervallen van het PS-besluit, teruggaat naar de classisuitspraken van september 2004. De GS stelt centraal de vraag naar de bevoegdheid van de classis. De GS maakt niet duidelijk waarom juist deze vraag centraal staat.
Wij zijn er van overtuigd dat de vraag naar de bevoegdheden van de classis weliswaar belangrijk is en dat kerkrechtelijk deze aspecten goed beoordeeld moeten worden.
Echter na het vervallen van de PS-besluiten is van wezenlijk belang het oordeel van de GS over de wijze waarop de classis met de problematiek is omgegaan.

Centraal staat de vraag: heeft de classis met haar uitspraak van september 2004 recht gedaan aan de problematiek in samenhang gezien met de eerdere classisbesluiten, d.d. 28 november 2003, 19 en 26 maart en 2 april 2004? Heeft de classis alle aspecten zorgvuldig beoordeeld en gewogen?
Hierbij gaat het dan naast de procedurele kant om de inhoud van de problematiek: heeft de classis met haar aanpak de kern van de zaak geraakt? In ons bezwaarschrift bij de GS 2005 hebben wij deze kant van de zaak expliciet aan de orde gesteld.

Wij beantwoorden de zojuist gestelde vragen ontkennend. De GS heeft zich in haar uitspraak ten onrechte beperkt tot de vraag naar de bevoegdheid van de classis. Daarmee is zij voorbijgegaan aan de kern van het conflict.
Daarom vragen wij met dit revisieverzoek aan de GS om nu daadwerkelijk te toetsen hoe de inhoud van de problematiek door de classis is behandeld en dat in samenhang met de eerdere classisbesluiten.

In onze bezwaarschriften richting de PS 2004 en vervolgens de GS 2005 vroegen wij nadrukkelijk aandacht voor deze inhoudelijke kant van de zaak.

Zie ons appelschrift PS onder E.3., E.4 en E. 7. (bijlage 4)
Zie ons bezwaarschrift GS onder V.1. en met name verzoek 4 onder V.slot (bijlage 5)
Vergelijk ook onze Verantwoording I.1. en VI (bijlage 1)

In onze 'Verantwoording' hebben wij de kern van het conflict nog weer eens kort uit de doeken gedaan, onder verwijzing naar de eerdere bezwaarschriften die wij op de kerkelijke vergaderingen hebben ingediend. Wij omschreven het daar als volgt:

"Bij deze onbewezen beschuldigingen van de kant van de meerderheid ligt de kern van het conflict: het spreken en werken vanuit de Schrift en naar de belijdenis van de kerk door de minderheid is op deze manier negatief geëtiketteerd en daarmee veroordeeld en ongewenst verklaard in kerkenraad en gemeente."

Vanaf onze eerste bezwaarschriften in de kwestie Kampen-Noord wezen wij op deze frontale aanval van de kerkenraad(smeerderheid) op de predikant (en impliciet daarmee op de minderheid).
Dus als we spreken over de inhoud van de problematiek dan gaat het hierover dat onze wijze van werken en spreken vanuit de Schrift en de belijdenis van de kerk door de meerderheid van de kerkenraad (stelselmatig) negatief is geëtiketteerd en daarmee is veroordeeld en ongewenst verklaard in kerkenraad en gemeente.

In het hele proces dreigt vanaf het eerste begin een verschuiving in de (tekening van de) problematiek te komen doordat de moeite die de kerkenraad(smeerderheid) aangeeft in een vat van disfunctioneren van de predikant is gegoten.
Vervolgens zien we in de behandeling door de meerdere vergaderingen vanaf de classis september 2004 tot en met de GS 2005 de verschuiving van de problematiek doorwerken in de richting van wat dan benoemd wordt als 'verstoorde verhoudingen' of 'onmacht van de kerkenraad'.

Het heeft zich bij de GS gewroken dat zij niet of onvoldoende het begin van de hele kwestie in haar overwegingen heeft betrokken. Voor deze kern van de zaak vragen wij nu alle aandacht. Vergelijk wat wij hierna onder VI en X naar voren brengen.

V. Voorgeschiedenis

Om goed zicht te krijgen op de problematiek die zich in Kampen-Noord voordoet, is kennis van de voorgeschiedenis van wezenlijk belang.
Voor een overzicht van de gang van zaken die voorafging aan het classisbesluit van sept 2004 waartegen ons appelschrift naar de PS zich richtte, wijzen wij uw vergadering op hoofdstuk 1 van onze 'Verantwoording januari 2006' ('Beknopt overzicht van de kwestie in Kampen-Noord'). (Bijlage 1)

Voor een kort schematisch overzicht van de gebeurtenissen in Kampen-Noord sinds 2001 tot oktober 2006 verwijzen wij u naar het "Beknopt overzicht van de gebeurtenissen in de GKv van Kampen-Noord sinds 2001" van de hand van J.P. Lettinga, Emer. Hoogl. TUK (bijlage 6).
Dit overzicht richt zich met name op de bejegening van de predikant.
Ook in ons bezwaarschrift aan de GS 2005 is onder hoofdstuk IV een weergave van de voorgeschiedenis opgenomen (bijlage 5).

In de besluitvorming van de GS 2005 is onder het kopje 'Voorgeschiedenis en Procesverloop' een overzicht opgenomen van de voorgeschiedenis tot aan de GS. In deze beschrijving komen de echte problemen niet aan de orde. In diverse opzichten geeft het overzicht een onvolledig of soms niet geheel juist beeld van de feiten.
Wij wijzen uw vergadering op de volgende punten.

Kritische kanttekeningen bij overzicht van GS (Voorgeschiedenis en procesverloop)
(Het lijkt ons het beste dat de beschrijving uit de Acta hier naast wordt gelegd. Dan hoeven wij niet alles over te nemen)

27 mei 2002
Deze weergave bevat een selectiviteit die negatieve suggesties kan opwekken.
Er wordt hier verder eenzijdig op de predikant gefocust, een tekening die wij ook steeds weer terugzien bij de meerderheid van de kerkenraad (zie onze bezwaarschriften).
Zo wordt bij de vermelding "met onthouding van stemmen door de predikant" niet de reden van die onthouding vermeld. Evenmin dat hij ondanks zijn bezwaren in het begin zijn medewerking aan dit onderzoek heeft gegeven.
Verder wordt niet vermeld dat ook andere ambtsdragers nadien verklaard hebben niet mee te kunnen werken aan het traject.

30 juni 2003
In deze weergave ontbreekt een aantal belangrijke feiten. Ook valt weer op de eenzijdige focus op de predikant.
Het kernpunt namelijk, dat ook steeds in onze bezwaarschriften naar voren is gehaald, wordt hier verzwegen: de inhoudelijke beschuldigingen in het rapport richting de predikant, beschuldigingen die een veroordeling van zijn overtuiging en zijn werk inhielden.
Ook wordt niet vermeld de weigering van de kerkenraad om deze beschuldigingen eerst te bespreken met de predikant en met andere broeders uit de raad, die daar nadrukkelijk om gevraagd hadden en hun bezwaren tegen dit rapport in schriftelijke notities hadden neergelegd op de kerkenraad.

10 juli 2003
Andere broeders deden op hun eigen initiatief hetzelfde als de predikant.
De dateringen zoals die hier zijn weergegeven, lijken te suggereren dat die andere broeders pas veel later in appel gingen. Dat is niet juist. De datering van het appel van de vijf ambtsdragers verschilt in werkelijkheid niet of nauwelijks van die van het appel van de predikant.

29 november 2003
'Een deel van de bezwaren': dit klinkt tamelijk zuinig.
Zeker van het bezwaarschrift van de predikant is het overgrote deel van de bezwaren erkend.
Dit raakt juist de kernzaak van onze latere appelschriften.

17 december 2003
Uit deze weergave kan de suggestie ontstaan dat de negen andere kerkenraadsleden in het kielzog van de predikant hun bezwaren inbrachten. Deze negen broeders hadden echter van te voren, persoonlijk, los van de predikant, schriftelijk hun bezwaren tegen de aanpak van de visitatoren ingediend.
Verder wordt de inhoud van deze bezwaren niet kort vermeld. Dat kwam hier op neer, dat het handelen van visitatoren en kerkenraadsmeerderheid in strijd was met het classisbesluit van november 2003 en ook een weigering inhield om dit classisbesluit uit te voeren.

6 februari 2004
De bezwaren van de meerderheid tegen dit classisbesluit en de onwil om het uit te voeren blijven onvermeld. Zo werd de beschuldiging van scheurmakerij door de kerkenraad niet teruggenomen. Diverse leden van de meerderheid bleven weg uit de kerkdienst en demonstreerden zo publiek hun ongenoegen met het classisbesluit (dat ds. E. Hoogendoorn - weer - mocht voorgaan).
Ook blijft onvermeld de zeer beperkte taak van de classicale Commissie van Drie (Cv3). Deze Cv3 mocht zich niet met de kwestie zelf bemoeien. De begeleiding van de kwestie vanuit de classis bleef bij de daarvoor eerder al aangewezen deputaten appelzaken. (Zie besluit classis d.d. 2 april 2004: de classis besluit de Cv3 geen gezag en zeggenschap te geven terzake van herstel van broederlijke en zusterlijke samenleving in de gemeente. Zie in appelschrift d.d. 30 november 2004 aan PS onder 'D. Voorgeschiedenis', bijlage 4.)

10 april 2004
Wat de appellanten hebben verklaard wordt niet geheel juist weergegeven. Zij hebben niet verklaard dat hun bezwaarschrift bij de classis buiten behandeling kan blijven. Zij hebben verklaard dat verdere behandeling van hun bezwaarschrift achterwege kan blijven omdat de classis met haar besluit hun bezwaarschrift in hoofdzaak had gehonoreerd.

9 september / 23 september 2004
Frappant: het advies (notitie) van de Cv3 (die zich buiten de zaak had moeten houden) wordt wel weergegeven, een advies waar niet om gevraagd was; echter het rapport en advies van de deputaten, die steeds de kwestie hebben begeleid, niet.

Bovenstaande moge duidelijk maken waarom o.i. bij de weergave van de gebeurtenissen sprake is van vooringenomenheid.
Wij willen onverkort vasthouden aan ons overzicht zoals we dat gegeven hebben in hoofdstuk 1 van de 'Verantwoording'.

VI. Revisie van besluit 3 van de GS

Besluit 3:

appellanten overvragen de PS (en ook de GS) door antwoord te verlangen op alle door hen opgeworpen grieven, stellingen en verzoeken.

Voor onze bezwaren tegen dit besluit verwijzen wij eerst naar wat wij als "eerste hoofdbezwaar" in onze Verantwoording (onder IV.3.) naar voren brachten.

Vervolgens achten ook wij het mogelijk dat een bezwaarschrift recht wordt gedaan zonder dat op alle details van de bezwaren wordt ingegaan.

Een voorbeeld daarvan kennen wij uit de eigen geschiedenis van de kwestie Kampen-Noord. Zie hierboven, onder V, onze kritische kanttekening bij 10 april 2004. De classis heeft de hoofdzaak van onze bezwaren gehonoreerd, waardoor verdere behandeling van allerlei details achterwege kon blijven.

Naar onze overtuiging is dat echter bij de GS niet het geval. Door allerlei bezwaren niet in behandeling te nemen heeft de GS de hoofdzaak van ons bezwaarschrift niet in behandeling genomen.
Zodoende heeft de GS tekort gedaan aan onze positie als appellant. Het staat de GS als rechtsprekend orgaan niet vrij om bepaalde grieven, zelfs essentiële grieven, onbesproken, dan wel onbehandeld te laten.

Dat werken wij hierna nader uit. Zie onze bezwaren onder VII, VIII, IX en X

Op deze plaats merken wij naar aanleiding van de gronden die de GS voor dit besluit aanvoert, het volgende op.

In grond 1 van besluit 3 hanteert de GS een vals dilemma. Daar wordt gesteld dat de PS niet het door appellanten ingediende appelschrift had te toetsen maar het besluit van de classis.
Dit is een ondeugdelijke stelling voor de kerkelijke rechtspraak. Hier worden twee zaken tegenover elkaar gesteld die echter juist alles met elkaar te maken hebben.
De meerdere vergadering heeft bij behandeling van een appelschrift de bezwaren te toetsen die tegen het gewraakte besluit door appellanten worden ingebracht. Beoordeeld moet worden of de bezwaren gegrond zijn of niet.
Daarbij kan dan ook overwogen worden of bepaalde bezwaren niet terecht of niet terzake zijn.
In dit kader kan van verdere behandeling van dergelijke bezwaren worden afgezien.
Maar dat dient dan wel verantwoord te worden.
Deze verantwoording zien wij volledig ontbreken bij besluit 3 van de GS.

Ook kan het geval zich voordoen dat dankzij het genomen besluit verschillende bezwaren in feite komen te vervallen. Dat spreekt dan voor zich.

In het vervolg van dit revisieverzoek hopen we duidelijk te maken dat de GS geen recht heeft gedaan aan ons bezwaarschrift door veel van de aangedragen bezwaren niet in behandeling te nemen terwijl ze voor een juiste beoordeling van de kwestie van vitaal belang zijn.
Wij verwijzen ook naar wat wij hiervoor, onder IV.('De kern van het conflict') naar voren brachten met betrekking tot de selectieve benadering van de problematiek door de GS.

Onze appelgang naar PS en GS richt zich in wezen tegen het classisbesluit van september 2004.
De inhoud van de werkelijke problematiek die achter dit classisbesluit ligt, is door de GS niet of onvoldoende in rekening gebracht. Veel van onze bezwaren hebben betrekking op de achterliggende conflictstof.
De classis van september 2004 heeft zich niet uitgesproken over het inhoudelijke conflict, maar heeft de zaak afgedaan met de constatering dat allen schuld hebben en daardoor dienen terug te treden. De schuldvraag is daardoor onbeantwoord gebleven. Zodoende maakte deze classis een draai van 180 graden vergeleken met besluiten die de classis Kampen tot tweemaal toe eerder had genomen (zoals door haar eigen afgevaardigde bevestigd is - zie overzicht van prof. J.P. Lettinga, bijlage 6).

Hetzelfde treffen wij aan bij de GS. Dat komt mede doordat zij juist veel van onze bezwaren die betrekking hebben op deze achterliggende aspecten, onbehandeld liet. Juist de behandeling van deze bezwaren zouden de nodige duidelijkheid gegeven hebben over de toepasselijkheid en de interpretatie van de diverse artikelen uit de KO die in de kwestie van belang zijn. Strijdigheid met de KO is één van de elementen die in art. 31 KO genoemd wordt als legitimatie om een besluit van de meerdere vergadering niet als bindend te aanvaarden.

Het is vooral deze achterliggende problematiek, die van inhoudelijke en principiële aard is, die aan de GS duidelijk had kunnen maken waarom wij naar artikel 31 KO de besluiten van de classis niet bindend konden c.q. mochten aanvaarden.


Op grond van het bovenstaande verzoeken wij de GS uit te spreken dat

1. de GS 2005 onvoldoende de gebeurtenissen én de op deze zaak betrekking hebbende classisbesluiten van vóór de classis van september 2004 heeft betrokken in haar oordeels- en besluitvorming;

2. de GS ten onrechte bezwaren dienaangaande niet behandeld heeft;

3. deze gebeurtenissen, classisbesluiten en ingediende bezwaren alsnog overwogen dienen te worden bij de beoordeling van dit revisieverzoek (zie voor die bezwaren hierna de in Verzoek 1 onder X.4. genoemde).



VII. Revisie van besluit 7 van de GS
Besluit 7:

het bezwaar dat de classis niet bevoegd is te besluiten dat het instellen van appèl tegen haar besluit geen schorsende werking heeft is ongegrond.

In onze Verantwoording (onder pt. IV.5. 'Verdere overwegingen') noemden we al enkele bezwaren tegen dit besluit van de GS.
Wij zijn van oordeel dat de classis geen recht en reden had dit te besluiten in aansluiting bij haar besluit dat alle leden van de kerkenraad moesten terugtreden.

Wat de GS in grond 2 naar voren brengt wekt de suggestie alsof wij van oordeel zouden zijn dat 'het "tenzij" van artikel 31 betekent dat de uitvoering van een besluit moet worden opgeschort in alle gevallen dat appel wordt ingesteld'. Een dergelijke gedachte nemen wij niet voor onze rekening. Dat stellen wij voorop.

VII.1. Classisbesluit in strijd met Gods Woord en de kerkorde
Wij hebben in onze appelschriften aangetoond dat de classis met haar besluit, en met het hiërarchisch uitvoeren van dat besluit, in strijd met Gods Woord en de kerkorde heeft gehandeld (zie ons appelschrift naar de PS).
Beslissend is daarbij niet of appellanten door een besluit worden gedwongen tot een handelen in strijd met Gods Woord of de kerkorde.
Beslissend voor het 'tenzij..' en voor de eventuele opschorting van uitvoering van het besluit, is of het besluit zelf in strijd is met het Woord van God en de kerkorde. In dat geval, zo bepaalt de kerkorde, hoeft het besluit niet als bindend te worden aanvaard.

VII.2. Ontoereikende gronden voor zo'n classicale uitspraak
Wij hebben in ons appelschrift verder aangetoond dat de grónden ontoereikend zijn die de classis aanvoert voor haar besluit dat het instellen van appel tegen haar besluit geen schorsende werking heeft (zie ons appelschrift november 2004 bij de PS Overijssel, onder pt. E.8; bijlage 4).

De goedkeuring door de generale synode van ook dit besluit van de classis is een gevolg van het feit dat zij onvoldoende onze inhoudelijke bezwaren tegen de classisbesluiten heeft gewogen.
Wij verwijzen voor dit argument allereerst naar onze bezwaren tegen besluit 3 hiervoor (onder VI).
Had de synode onze inhoudelijke bezwaren tegen het classisbesluit echt gewogen en beoordeeld, dan had zij de werkelijke conflictoorzaken in Kampen-Noord aan het licht gebracht en had zij kunnen begrijpen waarom wij tijdens ons appel op de meerdere vergadering geen uitvoering gaven aan het classisbesluit.

Eerder hebben wij ons over dit punt al verantwoord in ons appelschrift van november 2004 bij de PS Overijssel (bijlage 4, zie onder E.8.). Met name de reden 'ter wille van het heil van de gemeente' is hier gewogen en weerlegd. Zie voor dit onderdeel verder hierna bij X.3.3..
Wij voeren hier nog het volgende aan.

VII.3. Art. 31 KO: 'tenzij....' is geen 'totdat….'
Het recht van opschorting van de uitvoering van een dergelijk classisbesluit kan ons niet ontzegd worden. Evenmin het recht van opschorting van de uitvoering van het besluit van de GS Amersfoort 2005 waartegen wij dit revisieverzoek indienen.
Het 'tenzij' van art. 31 betekent geen 'totdat'. Dat dient in de Gereformeerde Kerken, zeker na de Vrijmaking, buiten discussie te staan.
Vergelijk het onderwijs van K. Schilder in: D.Deddens, Cursus bij kaarslicht dl 1, 1997 p.80-85, om maar een kleine greep te doen uit de vloed literatuur die na de Vrijmaking van 1944 over dit onderwerp is verschenen.
Zie ook de reactie van dr. R.D. Anderson op een ingezonden stuk in het ND van ds. P. Niemeijer, de preses van de vorige synode (bijlage 7).

Dr. Anderson wijst er op dat het toetsingsproces van de ratificatie door de kerken van genomen synodebesluiten "het wezen van een Gereformeerd kerkverband" laat zien. Hij schrijft dan: 'Nu tot mijn verbazing wekt ds. Niemeijer de indruk [….] dat het slechts aan een synode overgelaten is om een oordeel te vormen of een synodebesluit al of niet tegen Gods Woord bewezen bevonden wordt (art.31). Dan wordt het kerkverband in wezen verheven tot een soort superkerk. Ik mag hopen dat er hier slechts sprake is van een verkeerde indruk, want anders zouden wij als kerken terugkeren naar de kerkrechtelijke kwestie van 1944 die tot een werkelijke breuk in het kerkverband geleid heeft'.

VII.4. Opschorting van effectuering naar de aard van de zaak
Bij de besluiten van de classis in de concrete kwestie van Kampen-Noord komt nog dit.
Het is in dit geval ook naar de aard van de zaak dat ons het recht van opschorting van effectuering niet ontzegd kan worden. Het voortbestaan van de wettige kerkenraad en de ambtsdienst van wettige ambtsdragers is hier namelijk in geding. Wij verwijzen naar wat dr. F.L. Rutgers in een vergelijkbare situatie heeft onderwezen:

"Alleen is mij duidelijk, dat een besluit der Classe, dat de kerkeraad moet aftreden, (daargelaten nu, of en in hoeverre dat besluit goed en wettig was), geenszins van zelf medebrengt, dat de kerkeraad, daaraan niet voldoende, zou moeten geacht worden niet meer wettig te bestaan; vooreerst, omdat zulk een besluit tot aftreding nog volstrekt niet is eene disciplinaire ontzetting uit het ambt; vervolgens, omdat de kerkeraad tegen dit besluit in appèl is gekomen en dus, hangende het appèl, het besluit niet reeds vanzelf uitvoerbaar is;" .
(Kerkelijke Adviezen I, 1921, pag. 262)

VII.5. Misplaatst beroep op ondertekeningsformulier
De Classis Kampen heeft zich in latere situaties voor het recht van opschorting van effectuering sterk willen maken met een beroep op het ondertekeningsformulier voor ambtsdragers.
Dat beroep achten wij onjuist. Immers dit formulier bewerkstelligt een welomschreven uitzondering van art. 31 en dat middels een ondertekende belofte. Deze uitzondering geldt echter voor de leer van een ambtsdrager en wordt opgelegd door zijn wettige kerkenraad.
Het ondertekeningsformulier kan in het onderhavige geval dus ook niet in stelling worden gebracht. Immers, het gaat in ons geval niet om een bedenking van ambtsdragers tegen de leer of om een afwijkende mening.

VII.6. Gegronde bezwaren
Dat wij niet ongegrond gebruik maakten van het recht van opschorting dat aan art. 31 KO inherent is, moge duidelijk worden uit de bezwaren die wij verder tegen het betreffende classisbesluit inbrengen. Zie daarvoor verder hierna onder X.
Uit hetgeen wij daar naar voren brengen moge eveneens duidelijk worden waarom wij in deze situatie het neerleggen van ons ambt in strijd achten met onze belofte bij de bevestiging in het ambt en zien als ontrouw aan de Here en zijn gemeente.

Op grond van het bovenstaande verzoeken wij de GS uit te spreken dat

- de GS 2005 ten onrechte ongegrond heeft verklaard ons bezwaar dat de classis niet bevoegd was te besluiten dat het instellen van appèl tegen haar besluit geen schorsende werking heeft.



VIII. Revisie van besluit 8 van de GS
Besluit 8:

het bezwaar dat de classis de bevoegdheid mist om uit te spreken dat alle leden van de kerkenraad, inclusief de predikant, dienen terug te treden, is ongegrond.

In het algemeen is het voor ons zeer de vraag of een classis zo´n verregaande uitspraak met betrekking tot de beëindiging van de ambtsdienst van kerkenraadsleden mag doen.
Zie wat wij (en wij niet alleen) daarover bij IX.4. hierna naar voren brengen. De zaken die we daar aandragen, voeren wij ook aan als bezwaar tegen dit besluit 8.

Op deze plaats concentreren we ons op de gronden die de synode voor haar besluit 8 aandraagt en waarmee zij het besluit dat de classis inzake Kampen-Noord heeft genomen, goedkeurt.
Tegen deze gronden tekenen wij hier bezwaar aan.

De synode brengt de hulpvraag in die de kerkenraad van Kampen-Noord bij de classis had ingediend.
Allereerst wijzen wij er op dat deze hulpvraag van een deel van de kerkenraad is gekomen. En dat buiten de grote minderheid om.
Het gaat niet aan om dan zo maar te stellen dat het een besluit is dat 'met meerderheid van stemmen is genomen'. Dat is op deze gang van zaken niet van toepassing. Een meerderheid heeft dit op haar eigen houtje buiten de minderheid om besloten.
Juist hier wreekt zich dat de synode de voorgeschiedenis en de eerdere classisbesluiten in deze zaak onvoldoende heeft meegewogen.

Maar ook het enkele feit van zo'n hulpvraag rechtvaardigt niet dat een classis bevoegdheden overneemt die des kerkenraads zijn. De kerkorde is juist uiterst terughoudend in dit opzicht en bevat geen bepaling die het handelen van de classis rechtvaardigt. De overdracht van bevoegdheden mist kerkrechtelijke grondslag.

Daarbij komt dat de classis in antwoord op de hulpvraag een Commissie van Drie (Cv3) heeft aangewezen die een uiterst beperkte opdracht kreeg. De Cv3 moest de voortgang van het gewone kerkenraadswerk dienen. Bij die opdracht was bijvoorbeeld nadrukkelijk de restrictie meegegeven dat de commissie zich niet met de kwestie zelf in de kerkenraad diende in te laten. De begeleiding van de kwestie bleef namelijk de taak van deputaten appelzaken die namens de classis daarmee belast waren.

(Zie besluit classis d.d. 2 april 2004: de classis besluit de Cv3 geen gezag en zeggenschap te geven terzake van herstel van broederlijke en zusterlijke samenleving in de gemeente. Zie in appelschrift d.d. 30 november 2004 aan PS onder 'D. Voorgeschiedenis', bijlage 4.)

De beperktheid van die opdracht voor de commissie was voor de minderheid van de kerkenraad de aanleiding om in de gegeven omstandigheden haar bezwaren tegen de in kerkrechtelijk opzicht vreemde vorm van 'curatele' opzij te zetten om zo de voortgang van het werk zoveel mogelijk te dienen.

Tégen de aanvankelijke classicale opdracht in heeft de 'curatele-commissie' (Cv3) later op onheldere manier bevoegdheden naar zich toe getrokken die ver haar omschreven taak te buiten gingen.
De synode kan niet uit de hulpvraag een dergelijke curatele goedkeuren. Zij kan zeker niet uit deze hulpvraag afleiden dat de classis uiteindelijk zulke verregaande maatregelen mag nemen die geen enkele grond in de kerkorde vinden en zelfs daarmee in strijd komen.
Nimmer kan en mag een kerkenraad zijn ambtelijke bevoegdheid en roeping uit handen geven en aan een classis overdragen.

De GS verantwoordt zich ook niet waarom zij een ingreep rechtvaardigt die strijdig is met de kerkordelijke bepalingen.
De visieverschillen binnen de kerkenraad en de wijze waarop de meerderheid daarmee omging, kunnen onmogelijk voldoende grondslag vormen voor zo'n ingreep.

Wat de GS verder aanvoert in grond 2 en 3 van besluit 7 mist elke kracht omdat er geen sprake is geweest van een kerkenraad die besloten heeft de uitspraak van de classis te volgen. Zie hierna onze bezwaren tegen besluit 9, onder IX.


Op grond van het bovenstaande verzoeken wij de GS uit te spreken dat

- de GS ten onrechte ongegrond heeft verklaard ons bezwaar dat de classis in de kwestie Kampen-Noord niet bevoegd was om uit te spreken dat alle kerkenraadsleden dienen terug te treden.



IX. Revisie van besluit 9 (en besluit 11c ) van de GS
Besluit 9:

a. nadat (de meerderheid van) de kerkenraad heeft besloten zich te gedragen overeenkomstig het oordeel van de classis en terugtreedt, kunnen de overgebleven leden niet meer optreden als het met gezag van een kerkenraad toegeruste college. De door de classis beoogde demissionaire status van de kerkenraad was derhalve met het besluit van de (meerderheid van de) kerkenraad een feit;
b. de classis heeft terecht oog gehad voor de bijzondere positie van de predikant die hem onderscheidt van de overige ambtsdragers, doordat zij uitdrukkelijk onderscheid maakt tussen de feitelijke ambtsuitoefening (preken en catechiseren) en de rechtspositie t.o.v. gemeente en kerkverband;
c. aan de kerkenraad kan niet de bevoegdheid worden ontzegd zijn predikant op non-actief te stellen voor een deel of het geheel van zijn taken indien daartoe gerede aanleiding bestaat. Bij het tijdelijk ontbreken van een beslissingsbekwame kerkenraad is de classis de eerste en meest in aanmerking komende instantie om het gezagsvacuüm op dit punt op te vullen;
d. de beslissing over de vraag of de predikant zou moeten worden losgemaakt van de gemeente ligt bij de (nieuwe) kerkenraad die naar aanleiding van de besluiten van de classis en de aanvaarding daarvan door de kerkenraad moet worden gevormd. Ten onrechte ligt in de uitspraak van de classis besloten dat de classis het initiatief zou nemen voor losmaking.

Zie ook: Besluit 11c:

de GS zal zelf voorzien in de zaak en wel als volgt:
De uitspraak van de classis Kampen dat alle toenmalige kerkenraadsleden van Kampen-Noord dienen terug te treden wordt bevestigd, doch uitsluitend als oordeel, niet als maatregel. De aanvaarding van dat oordeel door de (meerderheid van de) kerkenraad op 24 en 27 september 2004 heeft tot effectuering van dat oordeel geleid. De bij wijze van concretisering gegeven uitspraken ten aanzien van de feitelijke taakuitoefening van de predikant (prediking en catechese) worden bevestigd.


Dit besluit vormt in juridisch opzicht de hoeksteen van het gebouw van de GS-besluiten. De preses van de synode heeft in zijn slotwoord na de besluitvorming nadrukkelijk de aandacht bepaald bij dit zwaarwegend kerkrechtelijk aspect van de zaak.
De GS stelt dat een kerkenraad(smeerderheid) besloot om het classisbesluit ('allen moeten terugtreden') uit te voeren. Dientengevolge "is de kerkenraad, en zijn daarmee alle leden, ook daadwerkelijk teruggetreden" (grond 1 van het besluit).

In onze 'Verantwoording' gaven wij reeds aan hoe de GS hier met een interpretatie achteraf meent te kunnen constateren dat er sprake is van een meerderheidsbesluit van de kerkenraad. Dit is geheel in strijd met de werkelijkheid (zie onze 'Verantwoording' onder pt. IV.4).

Wij wijzen op deze plaats op de volgende zaken.

IX.1. Er was geen sprake van een legitieme kerkenraadsvergadering die (geldige) besluiten kon nemen.
Het aantal leden van de kerkenraad bestond op dat moment in theorie uit 24, feitelijk uit 22 ambtsdragers. (Twee van de 24 broeders stonden namelijk al een tijd 'buiten dienst'; de één omdat hij zijn ambt had neergelegd, de ander omdat hij ontheffing had gevraagd en ontslagen was van alle activiteiten.)
Op de vergadering van 27 september 2004 waren slechts 11 broeders aanwezig.
Dat betekent dat de vergadering in het geheel geen besluiten kon nemen. Het vigerende reglement van de kerkenraad schrijft voor dat een vergadering niet kan doorgaan "indien niet op zijn minst de volstrekte meerderheid der leden aanwezig is".
Zo'n meerderheid ontbrak. Een besluit van deze vergadering was dus evenmin legitiem als de vergadering zelf.
Dat bewijst dat er nooit sprake is geweest van een wettig genomen besluit tot aftreden, waaraan de andere 11 broeders gebonden zouden zijn.

Dit eenvoudige feit op zich slaat al alle grond onder besluit 9 weg.

Aanwezige helft beslist over afwezige helft!
De afvaardiging van de GS (leden van het moderamen en van de deputaten die het besluit van de GS hebben toegelicht bij onze kerkenraad, november 2005) bracht tegen het bovenstaande in:
"Dergelijke reglementen zijn echter niet geschreven voor de situatie dat de te verwachten deelnemers bewust wegblijven. Door weg te blijven hebt u willen voorkomen dat er een besluit werd genomen. Nu de vergadering wél een besluit heeft genomen, zegt u achteraf: dat besluit is niet geldig. " (bijlage 8)

Wij merken hierbij het volgende op.
Wij hebben de Cie van Drie aangegeven dat wij de zaak niet kunnen bespreken omdat de gelegenheid ontbrak om de stukken te bestuderen voor deze vergadering. Daarom leek ons uitstel van de vergadering noodzakelijk. Het is wel heel wonderlijk dat (wijlen) br. Van Middelkoop, de voorzitter van de Cv3, per email aangaf dat dit mogelijk zou zijn maar vervolgens tegelijk de zaak eenzijdig doorzette zonder onze aanwezigheid!
Wij achten dit niet getuigen van basisfatsoen. Zeker niet als het gaat om een zeer gewichtige zaak met vergaande consequenties. Het verzoek om uitstel kan dan ook in geen enkel opzicht als onredelijk worden gekwalificeerd. Het is zeer onredelijk dat er dan toch op zo'n korte termijn een vergadering is waarbij de ene helft een beslissing neemt tevens over het lot van de afwezige andere helft van de kerkenraad.
Zelfs als er een wettige meerderheid aanwezig zou zijn geweest, zou dit ongehoord zijn: anderen het ambt afnemen terwijl die aangegeven hebben de zaak op dat moment nog niet te kunnen bespreken.

Als de oplossing van 'allen terugtreden' wordt aangedragen, is het sowieso al de vraag of zo'n oplossing niet alleen toepasbaar is bij consensus. Dan dien je daar met elkaar achter te staan. Geen ambtsdrager mag dat voor een ander die zich door God geroepen weet tot het desbetreffende ambt, beslissen. Zie art. 83 KO. Vergelijk verder onze opmerkingen onder IX.4. ('De KO in geding').
Toepassing van zo'n vergaande maatregel zonder de stringente conditie van unanieme besluitvorming zal in de praktijk, gegeven de aard van de maatregel, welhaast per definitie een situatie creëren die erger is dan waarvoor de maatregel bedoeld zou zijn een oplossing te bieden. De gevolgen in Kampen-Noord bewijzen wat voor ingewikkelde en 'onmogelijke' situaties er dan kunnen ontstaan.
De synode redeneert aldus: 21 leden hadden aanwezig kunnen zijn. Tien ontbraken (terwijl de elfde op dat moment buiten de stad verbleef).
11 is de meerderheid van de vergadering. Dus er is sprake van een wettig kerkenraadsbesluit.

Wij kwalificeren dit als een - juridisch onjuiste - doelredenering van de GS die de kerkelijke rechtspraak onwaardig is.

Elf tegen elf
Door de GS-afvaardiging is ook opgemerkt "dat het getalsargument van een quorum nogal formalistisch klinkt: niemand heeft tot dusver ooit ontkend dat de aldus genoemde meerderheid ook de feitelijke meerderheid was. Ook in het appèlschrift van Ichthus wordt gesproken over meerderheid/minderheid. En bij een voltallige kerkenraad was de beslissing niet anders uitgevallen".

Ten onrechte wordt dit door de GS-afvaardiging gesteld.
Dat de focus nu zo op de 'meerderheidskwesie' is gericht vindt zijn oorzaak in het feit dat de GS zelf als zwaarwegend argument naar voren brengt dat het op 27 september 2004 om een besluit van de (meerderheid van de) kerkenraad zou gaan. Dit was tot op dat moment nog niet eerder beweerd.
Er was eerder ook nimmer sprake geweest van een 'besluit van de kerkenraads(meerderheid)' omdat zo'n besluit nooit genomen is. De Cie van Drie heeft namelijk dat besluit op haar eigen gezag genomen. Dat is uitvoerig in onze bezwaarschriften naar voren gebracht en met de stukken gedocumenteerd.
Echter de GS heeft dit nieuwe element in de discussie ingebracht, als een constructie achteraf. Dát is voor ons de aanleiding om die bewering van de GS nu te weerspreken en de feiten op tafel te leggen.

Uiteraard spreken wij in onze bezwaarschriften over 'meerderheid' en 'minderheid'. Lange tijd waren de partijen binnen de kerkenraad op die manier te benoemen. Deze aanduiding van de partijen blijft gehanteerd ook als de 'meerderheid' bezig is haar getalsmatige meerderheid te verliezen.
Uiteindelijk was de stand van zaken in september 2004 zo geworden dat de meerderheid geen meerderheid meer was omdat de verhoudingen op dat moment 11 tegenover 11 lagen.
De bewering dat "bij een voltallige kerkenraad de beslissing niet anders was uitgevallen" is dan ook onjuist.
Als de voltallige kerkenraad bij elkaar was gekomen, inclusief de die avond uitstedige ambtsdrager, en er zou een stemming hebben plaatsgevonden, dan hadden de stemmen gestaakt met 11 - 11.


IX.2. Hooguit drie van de elf waren nog wettig ambtsdrager/kerkenraadslid
Van de 11 broeders die op deze kerkenraadsvergadering aanwezig waren, had het overgrote deel zijn lidmaatschap van de kerkenraad onwettig gehandhaafd.
Zij hadden namelijk al enige tijd eerder hun lidmaatschap moeten beëindigen. Daartoe hadden zij zich in april 2004 verplicht bij het traject van de mediation.
Art. 3 van de Mediation-overeenkomst luidde als volgt:

Art. 3 'Vrijwilligheid' (van de Mediation-overeenkomst)
"De Mediation vindt plaats op basis van vrijwilligheid. Het staat elk der Partijen en de Mediator vrij om de Mediation op elk gewenst moment te beëindigen. In afwijking van het bepaalde in de eerste zin hebben partijen en Mediator zich verbonden om ten minste 20 uur aanwezig te zijn bij de mediation. Een lid van de KMD dat zich, vóórdat deze tijd is verstreken uit de mediation wenst terug te trekken wegens voor hem onoverkomelijke moeilijkheden in geweten om het proces van de mediation voort te zetten, is verbonden op de mededeling hiervan zijn lidmaatschap van de KMD met onmiddellijke ingang te beëindigen. Partijen en Mediator kunnen in onderling overleg besluiten de mediation eerder te beëindigen dan voor de voormelde tijdsduur."

(Zie de complete 'mediation-overeenkomst', die als bijlage 3 is toegevoegd aan het 'Rapport en advies van deputaten appelzaken', bijlage 9 bij dit revisieverzoek)
Tien leden van de 'meerderheid' hadden zich binnen de genoemde 20 uur uit de mediation teruggetrokken. Dat bracht met zich mee dat deze leden niet langer onderdeel van de kerkenraad mochten uitmaken. Het is onbegrijpelijk dat de GS dit niet vaststelt.
Als we de twee non-actieve kerkenraadsleden daar bij tellen, zijn er dus acht die onwettig hun lidmaatschap van de kerkenraad uitoefenden.
Een eenvoudige rekensom wijst uit dat van de elf broeders die op 27 september 2004 op de vergadering aanwezig waren, er hooguit drie nog wettig lid van de kerkenraad waren.

Ook dit feit op zich bewijst al dat er geen sprake is van een besluit van (een meerderheid van) de kerkenraad.

De afvaardiging van de GS weersprak deze inbreng van onze kant als volgt (bijlage 8):
"dat de mediation werd afgebroken was niet de schuld van de tien die haar verlieten. Dat is uitdrukkelijk verklaard door de mediators. Het is onjuist die schuld naar de tien 'vertrekkers' toe te schuiven, en te zeggen dat zij 'dus' toen hadden moeten aftreden."

Wij noteren hier dat het niet juist is wat hier beweerd wordt. Wat hier in de mond van de mediators wordt gelegd is niet uitdrukkelijk door hen verklaard. Dat kan de GS ook op geen enkele manier hard maken. Bovendien is het onterecht om hier het element van schuld in te brengen, omdat art. 3 van de mediation-overeenkomst hierover niet spreekt.

Wij verwijzen voor de werkelijke gang van zaken naar wat wij hierna onder X..3.1.d. hierover aandragen.
Dit punt speelt namelijk ook een cruciale rol bij de beoordeling van het classisbesluit dat daar door ons besproken wordt. Daar tonen wij aan dat deze tien zeker wel de nog maar pas begonnen mediation hebben afgebroken en dat art. 3 van de mediation-overeenomst wel degelijk op hen van toepassing is.
Ook de deputaten van de classis die insiders waren in de materie en in contact stonden met de mediators hebben dit uitdrukkelijk aan de classis verklaard (zie hierna onder X.3.1.d.).

De GS is aan deze werkelijkheid voorbijgegaan wat haar besluitvorming tamelijk heeft beïnvloed, zoals we onder X.3.1.d. nader zullen argumenteren.


IX.3. Hiërarchie van de classis
Als er op geen enkele manier sprake kan zijn van een besluit van (een meerderheid van) de kerkenraad, zoals uit het voorgaande blijkt, blijft er nog maar één besluit over: het besluit dat de Commissie van Drie in opdracht van de classis heeft genomen en uitgevoerd.
De GS erkent zelf dat de classis hooguit bevoegd is tot het uitspreken van een oordeel (dat kerkenraadsleden dienen af te treden), niet tot de maatregel.
Hiermee is door de GS zelf al de maatregel die de Cv3 op de vergadering van 27 september 2004 heeft getroffen, als ongeoorloofde hiërarchie van de Classis(/commissie) veroordeeld.


IX.4. De KO in geding
Meer dan eens heeft na de uitspraken van de GS Amersfoort 2005 de vraag geklonken of deze synode niet "nieuw kerkrecht" heeft geschreven.
Die vraag doet zich op het onderhavige punt inderdaad voor. De vraag mag zelfs kritisch gesteld: is dit "nieuwe kerkrecht" wel conform de kerkorde waaraan wij als Gereformeerde Kerken elkaar gebonden hebben?
We doelen met name op art. 83 KO (en daaraan verbonden ook art. 84).
O.i. is het principieel en kerkrechtelijk niet geoorloofd dat een classis besluit dat een hele kerkenraad dient af te treden.
Bovendien kan een kerkenraad nooit zo'n groot aantal (alle) ambtsdragers gedwongen(!) laten aftreden. Zelfs niet al zou het per meerderheid van de kerkenraad besloten worden.

Het classisbesluit spreekt over 'terugtreden'. Dat is een mistige term. Feitelijk is dit zogenaamde 'terugtreden' een 'gedwongen, immers opgelegd aftreden'.

Naar onze overtuiging is hier art. 83 KO in geding: 'geen kerk zal over andere kerken, geen ambtsdrager over andere ambtsdragers, op welke wijze ook, heersen".
Zeker als wij de achtergronden van de kwestie in Kampen-Noord in rekening brengen, valt te stellen dat hier art. 83 KO ernstig geschonden is.
En niet alleen art. 83 KO.

Ds. J.M. Goedhart heeft, speciaal in verband met de GS-besluiten inzake Kampen-Noord, de vraag in het midden van de kerken neergelegd: 'Geen afwijking van de kerkorde?'. Zie zijn boekje: "Teleurstellende uitspraken, uit 'Amersfoort' en van elders", 2006, hoofdstuk VIII, pag 102-106.
Hij toont aan hoe hier wel degelijk afgeweken is van de KO.

Ds. J.M. Goedhart wijst op de hoogst vreemde zaak dat in Kampen-Noord zomaar met een "uit-het-ambt-verklaring' ambtsdragers gedwongen werden tot 'terugtreden'. Hij wijst er op hoe dit vooral ook met betrekking tot de dienst van de predikant in volstrekte afwijking is van diverse artikelen van de KO.
Zijn conclusie is: "die verklaring rust nergens op. Die is op het zand gebouwd en niet op de rots."
"Van een terugtreden komen we helemaal niets tegen in de Kerkorde.
En al helemaal niet van een terug moeten treden.
En in de verste verte niet van terug moeten treden van een hele kerkenraad.
Zo'n maatregel ként 'onze' Kerkorde niet.
En er dan tóch maar mee werken?
We stelden de vráág: Geen afwijking van de Kerkorde?
Het antwoord is ónzes inziens duidelijk." (a.w. pag.106)

Het gaat niet aan dat een classis of een synode in de praktijk een nieuw kerkrecht gaat toepassen dat ambtsdragers 'gedwongen ontslag' geeft buiten de kerkordelijke bepalingen van de artikelen 14, 15, 53 en 54, alsook 79 en 80 om!

IX.5. Verzoek

Op grond van het bovenstaande verzoeken wij de GS uit te spreken dat

1. de GS 2005 ten onrechte alle elf broeders van de meerderheid als wettige kerkenraad(sleden) heeft beschouwd en meegeteld terwijl dit voor slechts drie het geval was.

2. ten onrechte door de GS gesteld is dat er op 27 september 2004 een besluit is genomen door een kerkenraad(smeerderheid) waarmee het classisbesluit van 23 september 2004 (dat alle kerkenraadsleden dienen af te treden) voor de hele kerkenraad van kracht zou zijn geworden.


X. Revisie van besluit 10 van de GS
Besluit 10:

a. de uitspraak van de classis dat alle kerkenraadsleden dienden terug te treden is op goede gronden genomen;
b. de concretisering van de uitspraak van de classis t.a.v. de predikant - niet meer preken en catechiseren in Kampen-Noord - is als uitvloeisel van het gegeven oordeel onontkoombaar. Met erkenning dat het besluit de predikant zwaarder treft dan de andere ambtsdragers, moet worden geoordeeld dat de classis terecht tot de conclusie kwam dat het doorbreken van de patstelling die in Kampen-Noord was ontstaan noopte tot het op non-actief stellen van de predikant;
c. de onbestreden noodzaak tot het nemen van ingrijpende maatregelen had onmiskenbaar een acuut karakter. Dat rechtvaardigt de beslissing van de classis om uit te spreken dat de werking van haar besluit niet zou worden opgeschort voor de periode dat mogelijkerwijs appèl zou worden ingesteld;
d. de tegen deze besluiten gerichte bezwaren moeten worden afgewezen.


Eerder is door ons onder VIII. de bevoegdheid van de classis bestreden om haar uitspraak te doen.
Bij dit besluit 10 van de GS leggen wij het volgende aan u voor.

Dit besluit, met de gronden, vormt inhoudelijk de hoeksteen waar de hele besluitvorming van de GS op rust en dus mee staat óf valt.
Van beslissende betekenis is hier het antwoord op de vraag of de classis op goede gronden heeft uitgesproken dat alle kerkenraadsleden dienden terug te treden.
In onze bezwaarschriften hebben wij punt voor punt aangegeven dat de classis dit niet op goede gronden heeft gedaan.
Het is opvallend hoe de GS aan een groot deel van die bezwaren voorbijgaat. Hier wreekt zich het al eerder bekritiseerde besluit 3 van de GS (zie hiervoor onder VI.). Zij heeft gemeend voor de behandeling van de zaak op al die bezwaren niet te hoeven ingaan.
Echter zijn juist deze bezwaren van cruciaal belang voor het wegen en beoordelen van het classisbesluit van september 2004 waartegen wij bij de PS en vervolgens bij de GS in appel zijn gegaan.

Wij geven nu eerst de visie van de GS op het probleem weer (X.1.).
Vervolgens geven wij aan wat de GS vanuit deze visie aanvoert ter verdediging van het classisbesluit (X.2.).
Daarna zetten wij onze bezwaren hiertegen op een rij (X.3.).


X.1. Eigen visie van de GS op het probleem in Kampen-Noord

Wat is volgens de GS het probleem dat zich in Kampen-Noord heeft voorgedaan?
Uit de gronden bij besluit 10 valt het volgende op te maken. Dit wordt nog eens bevestigd door wat de preses in zijn slotwoord heeft opgemerkt en door wat de afvaardiging van de GS in november 2005 onze kerkenraad heeft voorgehouden (bijlage 8). Wij vatten als volgt samen.

In Kampen-Noord speelt hetzelfde probleem als in veel andere gemeenten. Veel discussies circuleren rond de vraag hoe een gereformeerde kerk op eigentijdse wijze gestalte kan geven aan haar roeping. De kerkenraad is bij uitstek de plaats waar de ambtsdragers, in een sfeer van onderling vertrouwen en gericht op de eer van God, beraadslagen over de koers die voor de gemeente heilzaam is. Daarbij zal iedere ambtsdrager zijn persoonlijke opvattingen zien in het kader van die gezamenlijke verantwoordelijkheid.
Waar ging het echter in Kampen-Noord fout?
"De kern van het gerezen conflict ligt juist in de gebleken onmacht om op deze wijze als kerkenraad te werken met alle gevolgen voor de gemeente" (grond 3 van besluit 10).

Wij zien deze visie op de kwestie terugkomen in diverse beweringen die steeds gedaan worden.
De centrale stelling daarbij is: we moeten niet naar één kant kijken, niet naar één persoon of één richting, meerderheid of minderheid, maar in beide richtingen. Niemand kan zich aan schuld onttrekken. Ieder past verootmoediging (preses in zijn slotwoord)
Kortom: beide partijen hebben schuld. De kerkenraad als geheel/de leden van de raad gezamenlijk droeg/droegen verantwoordelijkheid voor de situatie van onmacht waarin hij/zij was/waren terechtgekomen (grond 5).
'In Kampen-Noord hebben de ambtdragers gezamenlijk de geméénte tekort gedaan'(afvaardiging GS, bijlage 8).

X.2. De verdediging van het classisbesluit door de GS

De GS voert aan dat de verhoudingen binnen de kerkenraad structureel verstoord waren. Een waardeoordeel van de classis over het ontstaan van die situatie zou daarin geen verandering meer brengen. Evenmin een opnieuw aandringen op gesprek over de eventuele visieverschillen binnen deze kerkenraad. (Grond 1)
Niet is gebleken dat er sprake is van een confessioneel conflict. Bij de kerkenraad is onmacht gebleken om met de interne meningsverschillen verantwoorde leiding te geven aan de gemeente. (Grond 2 en 3)
Ook het mislukken van de mediation rechtvaardigt de conclusie van de classis dat in de verstoorde verhoudingen geen heil meer kon worden verwacht van welke oplossingspoging ook. Alle bezwaren die de kerkenraad Ichthus aanvoert tegen het classisbesluit van september 2004, werpen geen ander licht op de wijze waarop - met het oog op de toekomst - kon worden gekomen tot herstel van het recht van de gehele gemeente van Kampen-Noord op goede leiding door een voor zijn taak berekende kerkenraad die het vertrouwen van de gemeente heeft. (Grond 4)
Het alternatief dat de classis een deel van de kerkenraad zou bewegen tot aftreden, zou in de gegeven situatie niet minder ingrijpend zijn. Dit alternatief zou bovendien geen recht gedaan hebben aan de omstandigheid dat de hele kerkenraad verantwoordelijk was voor de situatie van onmacht. De keus voor dat alternatief zou ook hebben vereist dat de classis alsnog een diepgaand onderzoek had moeten doen naar de gang van zaken in de kerkenraad gedurende een aantal jaren om tot een zuivere beoordeling te komen. Tot zo'n beoordeling was de classis redelijkerwijs niet in staat en die kon ook van haar niet gevraagd worden. (Grond 5)


X.3. Onze bezwaren tegen deze benadering c.q. beoordeling

X.3.1. Onmacht van allen of onwil van een gedeelte?
Wat de GS in grond 3 stelt over de verantwoordelijkheid van een kerkenraad en zijn leden persoonlijk heeft onze hartelijke instemming.
De GS beoordeelt de situatie echter onjuist als zij vervolgens als kern van het gerezen conflict aanwijst 'de gebleken onmacht om op deze wijze als kerkenraad te werken'.
Vanaf het eerste begin van onze procesgang is door ons gewezen op de gebleken onwil bij de meerderheid van de kerkenraad om op deze wijze te werken.
Hier zitten wij bij een wezenlijke oorzaak van het conflict. We wezen er al eerder op onder IV. ('De kern van het conflict').

Wij wijzen op deze plaats nu eerst op de volgende reeks feiten:

a. Ons eerste appel op de classis. Kerkenraad(smeerderheid) veroordeeld om publieke diskwalificatie van medeambtsdrager
Onze kerkelijke appelgang is begonnen naar aanleiding van de publicatie door de (meerderheid van de) kerkenraad van het rapport Van Bruggen/Dijkstra.
Met dit rapport werd het werk van onze predikant publiek in de gemeente gediskwalificeerd.
(Zie een korte samenvatting hiervan in Verantwoording onder I.1.)
Al vóór de publicatie van dit rapport heeft de minderheid uitdrukkelijk aangegeven dat deze beschuldigingen niet alleen de predikant raakten. Ze troffen niet minder de kerkenraadsleden die
met dezelfde overtuiging hun ambtswerk verrichtten.

Hoe de meerderheid zich onterecht continu is blijven focussen op de predikant is door ons duidelijk gemaakt in ons bezwaarschrift naar de GS (bij punt V.3. ). Terecht typeerde een van de mediators het als 'de predikant als zondebok in een modaliteitenstrijd'.
Daarom spreken wij in het vervolg ook steeds over de diskwalificatie van de minderheid.

De meerderheid weigerde binnen de kerkenraad de beschuldigingen te bespreken. Zij deed dit ondanks dat van de kant van de minderheid om bespreking was gevraagd, zowel mondeling als ook schriftelijk (in notities met bezwaren die op de kerkenraad waren gelegd). Ook weigerde de meerderheid de beschuldigingen hard te maken en concrete voorbeelden te geven.
Wie het er niet mee eens was werd gesommeerd zijn ambt neer te leggen en anders in appel te gaan bij de classis.
Wij verwijzen voor dit alles naar onze bezwaarschriften bij de classis van september 2003. Ook naar het classisantwoord op deze bezwaarschriften. (Bijlagen 11 t/m 14)
De classis van september 2003 heeft het merendeel van onze bezwaren erkend in haar besluit (zie bijvoorbeeld bijlage 13). Vanwege het grote belang van de zaak herhalen wij uit onze 'Verantwoording' hier de volgende uitspraken van de classis van september/november 2003:

1. dat de kerkenraad onvoldoende heeft onderzocht, dan wel doen onderzoeken in hoeverre visieverschillen op het betrekken van Gods Woord en belijdenis op de mens (gelovige) een bepalende factor vormen voor het huidige overlegklimaat binnen de kerkenraad van de Gereformeerde Kerk te Kampen-Noord;
2. dat de kerkenraad bij de beoordeling van de problemen binnen de raad ten onrechte de menings- en visieverschillen, als mogelijke oorzaak, buiten beschouwing heeft gelaten;
3. dat de kerkenraad met name de aanwijzing van de predikant als meest bepalende factor onvoldoende heeft gemotiveerd, c.q. onderbouwd en daarmee ook een voorbarige hypotheek legt op de schouders van de predikant en het mogelijk in te zetten evaluatietraject;
4. dat de kerkenraad zijn oordeel over het functioneren van zijn predikant in prediking en pastoraat, niet heeft onderbouwd;
5. dat de kerkenraad, door het werk van de predikant publiek zo te diskwalificeren, niet heeft gehandeld in de geest van het negende gebod van onze Here en de ambtelijke arbeid van zijn medeambtsdrager ernstig schaadt en hindert;
6. dat de kerkenraad publiek spijt heeft te betuigen aan de gemeente dat hij door verspreiding van het Rapport en advies 30 juni 2003 in de gemeente het werk van de predikant publiek gediskwalificeerd heeft;
7. dat de kerkenraad onzorgvuldig heeft gehandeld door de bezwaren die tegen de analyse en beoordeling van de zaak in geding, zijn aangevoerd, niet in bespreking te willen nemen.
( Zie 'Antwoord classis september 2003 aan ds. Hoogendoorn')

Uit dit antwoord van de classis blijkt duidelijk hoe de kerkenraadsmeerderheid ernstig heeft gefaald juist op het punt van de kerkenraadsverantwoordelijkheid die de GS zo centraal stelt!
De classis heeft indringend bij de kerkenraadsmeerderheid er op aangedrongen om met elkaar, onder leiding van deskundigen, een open en eerlijk gesprek aan te gaan over de punten waarover geen eenheid van gevoelen was.

b. De reactie van de kerkenraadsmeerderheid op dit classisbesluit
De meerderheid van de kerkenraad heeft geweigerd zich aan het classisbesluit te conformeren en dat zonder er tegen in appel te gaan bij de particuliere synode. Dit wringt. De meerderheid had de kerkelijke weg moeten bewandelen.
Op allerlei manier heeft dit deel van de kerkenraad de uitvoering van het classisbesluit geweigerd.
(Zie wat wij daarvoor aangevoerd hebben onder I.3. in onze Verantwoording.)
Deze weigerachtige houding van de meerderheid resulteerde op een gegeven moment zelfs in een publieke beschuldiging van 'scheurmakerij in kerkenraad en gemeente' in de richting van appellanten en een onrechtmatig weren van de predikant van de kansel.
Toen de meerderheid op deze manier niet alleen het laken van de kerkenraadstafel had gescheurd maar ook het laken van de avondmaalstafel in het midden van de gemeente, hebben wij opnieuw een beroep op de classis gedaan.

c. Kerkenraadsmeerderheid voor de tweede keer door de classis veroordeeld
Het bovengenoemd handelen van de kerkenraadsmeerderheid is door de classis (van 19 en 26 maart en 2 april 2004 veroordeeld (zie bijlage 4, onder D. Voorgeschiedenis) . Opnieuw drong de classis bij de meerderheid van de kerkenraad aan op uitvoering van het vorige classisbesluit: het gesprek met elkaar in de kerkenraad. (Zie Verantwoording I.4)
Weer zien we een weigerachtige houding bij de meerderheid om het classisbesluit uit te voeren (zie Verantwoording I.5). De beschuldiging van scheurmakerij werd niet ingetrokken en ligt er nog steeds tot op de dag van vandaag. Een aantal leden van de meerderheid bleef vervolgens demonstratief weg uit de kerkdiensten waarin de predikant voorging.

d. De obstructie van de kerkenraadsmeerderheid bij de mediation
Wij verwijzen voor dit onderdeel vooraf naar wat we onder IX.2. al hebben aangedragen met betrekking tot het afbreken van de mediation door tien leden van de meerderheid.

Wij voegen er hier het volgende aan toe.
Vanaf het eerste classisbesluit (sept./nov. 2003) toonde de meerderheid weinig of geen (innerlijke) bereidheid om gevolg te geven aan de oproep van de classis de zaken open en eerlijk met elkaar in de kerkenraad te bespreken.
Toen uiteindelijk toch besloten werd een traject van mediation in te gaan, stonden de woorden van de bereidheidsverklaring van diverse leden van de kerkenraadsmeerderheid in schrille tegenstelling met hun daden van wegblijven in de kerkdiensten. In onze ogen leek het onwaarachtig om zo de mediation in te gaan. Desondanks zijn wij, na bespreking met de deputaten van de classis en op hun aandrang, de mediation aangegaan. De onwaarachtigheid die wij ervoeren, zou in de mediation aan de orde worden gesteld.

De gesignaleerde onwaarachtigheid bleek verder uit uitlatingen van een lid van de meerderheid die voorafgaand aan de mediation werden gedaan. Wij verwijzen naar een verklaring van onze koster destijds (bijlage 10).
Deze verklaring zat ook bij de stukken bij ons bezwaarschrift bij de GS. Wij wijzen op de volgende passage, waarbij wij de namen nu weglaten en met X en Y weergeven:

"Het verhaal gaat verder. De classis adviseert om in mediation te gaan. Wat schetst mijn verbazing, tijdens de pauze van de kerkenraadsvergadering, krijg ik te horen van onze br. X [lid van de meerderheid]: je moet niet denken zegt deze, dat wij tijdens de mediation in discussie gaan met ds. Hoogendoorn en de zijnen, wij hebben afgesproken, wij houden ons stil. Terwijl de opzet daar lag om over bepaalde zaken in discussie te gaan.
De mediation breekt aan, dhr. Y [mediator] belt mij voor de goede gang van zaken en de catering. Het moet ordelijk verlopen, en dhr. Y [mediator] vraagt mij, hoe kijk jij er tegen aan. Ik leg hem voor wat ik gehoord heb, dat er geen discussie mogelijk is, de zogenaamde meerderheid heeft met elkaar afgesproken niet met ds. Hoogendoorn en de zijnen in discussie te gaan. De mediation gaat van start en na een enerverende dag tegen het eind van de middag zie ik eindelijk een aantal broeders van de meerderheid de vergaderzaal verlaten met een verhit hoofd, en hoor ze tegen elkaar zeggen: wij stappen er uit, uit het ambt als ouderling. Zo verlaat de meerderheid de kerk. Morgen is het zondag. Hoe gaat dit verlopen. De volgende morgen leek het als of er niets aan de hand was, ze zaten zowaar allemaal in de kerkenraadsbank.
Ik heb mij hierover verbaasd, maar de verbazing werd groter toen wij als gemeente in september 2004 het verslag van de commissie van Middelkoop lazen: de mediators schrijven uw kerkenraad is dood. Natuurlijk als de meerderheid haar mond houd, dan is die ook dood, maar dit is wel ter verantwoording van de meerderheid, die hebben dit uitgelokt, want er was volgens hun zeggen maar één uitweg: met zo'n allen aftreden inclusief Ds. Hoogendoorn."

De onwil van de meerderheid om echt het gesprek aan te gaan bleek ook al snel uit het verloop van de mediation. Voordat het gesprek inhoudelijk kon beginnen hebben tien leden van de meerderheid persoon voor persoon zich uit de mediation teruggetrokken en zo het gesprek opgebroken.
Zie wat wij hiervoor onder IX.2. al hadden aangedragen.

De beweringen van de afvaardiging van de GS tijdens het onderhoud met onze kerkenraad (november 2005) wekken de indruk dat de GS bij haar besluitvorming een verkeerd beeld heeft voorgeschoteld gekregen over de gang van zaken bij de mediation alsook over de afloop daarvan.
Een beeld dat de indruk zou bevestigen dat het gaat om onmacht van de hele kerkenraad (dus beide partijen). Een rapport van de mediators zou dit ook hebben verwoord: zij wijzen geen schuldige aan; met elkaar ging men in de kerkenraad 'het ravijn in'.

Dat dit in strijd is met de werkelijke gang van zaken hebben wij in ons appelschrift aan de PS al laten zien. De classis had zich namelijk ook sterk willen maken met zo'n beeldvorming rond de mediation en met een manipuleren met het mediationrapport (zie onder E.3.2. van het appelschrift PS, bijlage 4).

Uit het feitenmateriaal dat wij hierover bij de PS overlegd hebben halen we het volgende aan:

"Tien broeders hebben, in de tweede sessie onder leiding van de mediators op zaterdag 19 juni 2004, individueel, persoon na persoon, duidelijk meegedeeld niet langer aan de mediation mee te doen. Hiermee hebben zij zich binnen de overeengekomen termijn van 20 uur, uit de mediation teruggetrokken.
Met de instemming met de mediation-overeenkomst hebben zij 'getekend' voor de consequentie dat hiermee hun lidmaatschap van de KMD met onmiddellijke ingang wordt beëindigd.
De woensdag daarna is er door ons nog een indringend beroep op de betrokken broeders gedaan om alsnog terug te keren van hun besluit (om niet langer mee te werken), en gezamenlijk de mediation voort te zetten. Dat is geweigerd.
Wij achten het in strijd met de aangegane verplichtingen (en consequenties van dien) dat deze broeders niet hun lidmaatschap van de KMD hebben beëindigd.
Dit afbreken van de mediation is bovendien in strijd met de gezamenlijke intentieverklaring van 26 april 2004.
Met deze terugtrekking hebben de tien broeders zelf verder gesprek geweigerd. Zelfs formeel is hiermee geen gevolg gegeven aan de opdracht van de classis om open met elkaar te communiceren over de afgesproken zaken.
De broeders hebben, na wat nog maar een begín van het gesprek was, vanuit hun eigen individuele beoordeling een punt gezet. Voordat de mediators enig oordeel konden geven over het verloop van de mediation en de mogelijkheden of onmogelijkheden daarvan, hebben de broeders ieder voor zich hun oordeel gegeven en voor zich zelf conclusies getrokken.
Dat is niet een nakomen van de verplichting tot mediation."

Ook in ons bezwaarschrift bij de GS (onder V.5., bijlage 5) hebben wij dit nog eens nadrukkelijk onder de aandacht gebracht. We halen het volgende daaruit aan:

"In grond 3 geeft de PS de werkelijkheid niet goed weer. We zouden kunnen volstaan met een verwijzing naar punt E.3.2.2. van ons appelschrift naar de PS. Duidelijk is daar de werkelijke gang van zaken beschreven. Een werkelijkheid die niemand kan ontkennen: tien broeders van de meerderheid hebben persoonlijk, uit eigen beweging, zonder overleg met anderen, meegedeeld de mediation op dat moment te beëindigen. Dat was binnen de afgesproken minimum-termijn van 20 uur. De consequentie daarvan was - waartoe men zich hoofd voor hoofd verplicht had - dat daarmee met onmiddellijke ingang z'n lidmaatschap van de KMD werd beëindigd.
Het is inlegkunde wat de PS dan in grond 3 beweert met een beroep op artikel 3 van de mediation-overeenkomst. Zij haalt uit genoemd artikel het volgende aan: "Partijen en Mediator kunnen in onderling overleg besluiten de mediation eerder te beëindigen dan de voormelde tijdsduur". De PS vervolgt dan: "Blijkens het rapport van de mediators heeft iets dergelijks inderdaad plaatsgevonden". Wij merken op dat dit helemaal niet blijkt uit het rapport.
Als het rapport spreekt over 'het algemeen gevoelen was, dat bij gebrek aan medewerking van allen, voortzetting van de mediation zinloos was', dan hebben wij het wel over de resterende deelnemers die nog niet gestopt waren met de mediation! Dat resterende deel was: de minderheid met nog een enkele broeder uit de meerderheid. Die moesten beslissen over 'al of niet doorgaan'. En zij alleen. Ook al zaten de deelnemers die de vorige zitting gestopt waren met de mediation, er die laatste avond bij om samen nog fatsoenlijk afscheid te nemen van de mediators.
Het is logisch dat het algemeen gevoelen van de resterende deelnemers was dat voortzetting van de mediation - met zo'n overgebleven halve kerkenraad - zinloos was. Dit hebben de mediators toen officieel geconstateerd.
Deputaten appelzaken van de classis hebben in hun rapport de classis al gewezen op deze feitelijke gang van zaken (BIJLAGE 9, pag.2)
Zonodig kan dit met nog meer stukken worden aangetoond.

De conclusie kan na het bovenstaande helder zijn: de PS heeft geen grond voor haar bewering dat niemand speciaal schuldig is te verklaren wegens het voortijdig afbreken van de mediation.
De schuldigen zijn duidelijk de tien broeders die afhaakten nog voordat de mediation werkelijk begonnen was."

De deputaten appelzaken van de classis, die de kwestie Kampen-Noord begeleidden, hebben dit feitenmateriaal gerapporteerd aan de classis van september 2004. Wij halen daaruit het volgende aan (bijlage 9):

"02. taxatie
Deputaten steken in bij het feitenmateriaal, zoals het op tafel ligt:
- classis van 28/11/03 heeft uitgesproken, dat de KMD olv deskundige mediators moet komen tot een gesprek
- buitengewone classis heeft ipv visitatoren deputaten gevraagd de KMD te helpen bij de totstandkoming van het gesprek
- classis heeft uitgesproken dat het gesprek onder leiding van mediators de enige weg is

Uit het rapport van mediators blijkt, dat tien broeders tot tweemaal toe hebben aangegeven niet verder te willen met het mediationtraject, terwijl anderen vonden dat mediation nog zou moeten beginnen. Daaruit spreekt volgens deputaten:

- dat mediators niet zelf geconstateerd hebben dat voortgang van de mediation nutteloos zou zijn;
- dat de tien broeders afstand nemen van wat zij eerder hoofd voor hoofd hebben uitgesproken (besluit KMD 26/04/04, punten 4 en 5, bijlage 4);
- dat de tien broeders tijdens het mediationtraject hun bereidwilligheid hebben opgezegd;
- dat de tien broeders de afspraak van art. 3 van de mediationovereenkomst verplicht zijn na te komen."

Mede deze gang van zaken heeft de deputaten gebracht tot hun uiteindelijk advies aan de classis in de kwestie Kampen-Noord.

"03. advies tot afhandeling
De buitengewone classis Kampen, in vergadering bijeen op 17 september 2004 te Urk, besluit:
1. de 10 ambtsdragers van de KMD, die op zaterdag 19 juni en woensdag 23 juni 2004 verklaard hebben niet langer aan de mediation te willen meewerken, dringend op te roepen hun ambt, conform de afspraak in de mediationovereenkomst dd. … art. 3, neer te leggen;
2. de KMD te Kampen-Noord dringend op te roepen zsm in de ontstane vacatures te voorzien;
3. de KMD te Kampen-Noord dringend op te roepen de besluiten van de classis Kampen, 28 november 2003 uit te voeren;
4. met hulp van deputaten appèlzaken deskundige hulp in te schakelen om het door de classis geboden gesprek te voeren (besluiten 28-11-03);

gronden:
Ad 1
a. mediators hebben niet zelf geconstateerd dat voortgang van de mediation nutteloos zou zijn;
b. de tien broeders hebben afstand genomen van wat zij eerder hoofd voor hoofd hebben uitgesproken (besluit KMD 26/04/04, punten 4 en 5, bijlage 4);
c. de tien broeders hebben tijdens het mediationtraject hun bereidwilligheid opgezegd;
d. de tien broeders zijn verplicht de afspraak van art. 3 van de mediationovereenkomst na te komen.

Ad 2
a. de gemeente van Kampen-Noord heeft dringend behoefte aan geestelijke leiding door haar ambtsdragers. Het resterend aantal ambtsdragers is te klein om goede leiding te kunnen geven;
b. het overblijven van een bepaald deel van de KMD zou de gemeente de gedachte kunnen geven van 'overheersing door een minderheid'. Om zuiver te kunnen blijven regeren dient de KMD zsm voltallig te zijn.

Ad 3
a. ratificatie van de besluiten van het kerkverband blijft ook in de nieuw ontstane situatie noodzakelijk

ad 4
a. de oorzaak voor de problemen in de discommunicatie in de KMD is nog altijd niet aangetoond;
b. om herhaling te voorkomen en de goede voortgang van het kerkelijk leven in Kampen-Noord te bewaken is voortzetting van het mediationtraject een goede weg. "

Ondanks het rapport van haar deputaten heeft de classis van september 2004 het mediation-rapport als een belangrijke basis gebruikt voor haar besluit.
In ons bezwaarschrift richting de PS hebben wij met een keur aan argumenten en feitenmateriaal aangetoond waarom de classis zich voor haar besluit niet kan baseren op het rapport van de mediators.
De GS wekt de indruk geen notitie genomen te hebben van onze bezwaren.
De opmerkingen van de GS rond de mediation in grond 4 van besluit 10 en ook de beweringen van de afvaardiging van de GS (bijlage 8) geven de indruk dat de GS voorbijgegaan is aan het bewijsmateriaal van onze bezwaren.

e. Conclusie
Bovenstaand overzicht geeft o.i. duidelijk aan waarom het niet terecht is van de GS om bij zo'n gang van zaken te spreken van onmacht van een hele kerkenraad.
De feiten wijzen aan hoe steeds de meerderheid de samenwerking binnen de kerkenraad heeft geweigerd c.q. opgebroken. Vanaf de publicatie van haar rapport (om maar te zwijgen over de tijd daarvóór) tot en met de weigering de mediation serieus te behartigen. Doordat de meerderheid de minderheid zo publiek heeft beschuldigd, tot zelfs de beschuldiging van scheurmakerij toe, heeft zij ook de gemeente meegezogen in haar scheurmakend optreden.
De intolerantie van de meerderheid jegens de inbreng van de minderheid binnen de kerkenraad, alsook de daaruit voortvloeiende publieke diskwalificaties in de richting van de minderheid,
dat is de oorzaak van het steeds verder escalerende conflict.
Een dergelijk handelen van de meerderheid dient niet gehonoreerd te worden.

Het zal natuurlijk waar zijn wat ds. Niemeijer in het onderhoud met de kerkenraad opmerkte:
"dat er als niet wordt ingestemd met het beroep van Hoogendoorn c.s. op Schrift en belijdenis, dat dat toch niet bij voorbaat betekent dat de anderen dus strijdig zijn met Schrift en belijdenis. Dat is een andere zaak.
Men is het soms niet eens met de wijze waarop u zich beroept op Schrift en belijdenis." (bijlage 8)

Dit is echter niet de zaak waar het om ging, al heeft de meerderheid van de kerkenraad dit zo vertekend voorgesteld.
Uiteraard kan het gebeuren dat je het niet met elkaar eens bent. Maar dan laat je elkaar wel de ruimte om in de bespreking daarover met elkaar door te spreken. Ook als door leden van de raad wordt gesteld: broeders, dit is toch niet gereformeerd (d.w.z. in overeenstemming met wat de Schrift ons leert en wij in de confessie belijden).
Als wij het niet met elkaar eens waren, maakten wij het ook van leden uit de meerderheid mee dat zij aangaven onze inbreng in strijd te vinden met wat de Schrift onderwijst.
Dat moet ook kunnen binnen een kerkenraad die wil werken vanuit de basis van de Gereformeerde Kerken: Gods Woord en de drie formulieren van eenheid.
Maar die ruimte werd óns niet meer gelaten. Ons argumenteren vanuit Gods Woord en de belijdenis van de kerk werd gediskwalificeerd als 'eigen mening met Gods Woord of de confessie vereenzelvigen'.
Wij hebben dit gedocumenteerd aangewezen in ons bezwaarschrift aan de GS (bijlage 5, pt V.1.b.)

Volgens de GS (grond 4 van besluit 10) heeft de classis uit het mislukken van de mediation "de conclusie kunnen trekken dat niet langer heil verwacht kon worden van welke oplossingspoging ook die een verdere wissel zou trekken op de bereidheid van alle leden van de kerkenraad van Kampen-Noord om de jegens elkaar bestaande grieven opzij te zetten en ruimte te maken voor een effectieve samenwerking".

De GS gaat hiermee voorbij aan de oorzaak van het mislukken van de mediation. Zie wat wij daarover eerder aandroegen.
De GS brengt hier ook niet in rekening alles wat er eerder gepasseerd is, c.q. acht dit coûte que coûte van mindere waarde. Daarmee gaat zij voorbij aan de schuldvraag
Zij laat na, in haar overwegingen te betrekken de kernoorzaak van het conflict die appellanten tot de appelprocedure noodzaakte. Dat is de publieke veroordeling van de predikant (en impliciet van de minderheid) door de kerkenraadsmeerderheid. Deze veroordeling is van principieel karakter. De minderheid wordt hier in feite beschuldigd van het werken met bovenschriftuurlijke bindingen.
Door de kerkenraad(smeerderheid) zèlf is hiermee publiek gemaakt dat het gaat om de kwestie van toepassing van Schrift en belijdenis.

In de zaak van wat is gaan heten 'de visieverschillen' heeft de kerkenraad(smeerderheid) richting de minderheid en richting de gemeente duidelijk laten merken: voor ambtsdragers die zo vanuit Schrift en confessie willen werken, is geen plaats meer in de kerkenraad.
De classis heeft destijds juist bij deze inhoudelijke kwestie de vinger gelegd en gezegd: dit mag u, kerkenraad(smeerderheid) zo niet doen; dit moet u met elkaar bespreken zonder elkaar publiek zo te veroordelen.

Omdat de GS deze principiële achtergrond niet in rekening brengt, blijft voor haar niets anders over dan te stellen: het is een personeel probleem, een kwestie van verstoorde verhoudingen, van onmacht van het hele kerkenraadscollege.
Zij pleegt daarmee onrecht in haar rechtspraak. Zij maakt hier dezelfde fout als de classis van september 2004 die met haar nieuwe opstelling een draai van 180 graden maakte in haar behandeling van de kwestie (zie de bevestiging van deze ommezwaai door een afgevaardigde van de classis, ds. J.B.K. de Vries, in het historisch overzicht van prof. J. P. Lettinga, bijlage 6)
De bezwaren tegen dit classisbesluit in ons appelschrift bij de PS, en vervolgens in ons bezwaarschrift bij de GS, keren daarom onverkort terug in dit revisieverzoek.
Zij vragen nog steeds om serieus in behandeling genomen te worden.

Verder verwijzen wij naar wat over deze dingen eerder is aangedragen in ons appelschrift naar de PS (pt. E.3) en in ons bezwaarschrift naar de GS (pt. V.4.).

Wij hebben het moedeloosmakende gevoel dat wij aan argumenten en feiten kunnen aandragen wat we willen, maar dat, na eerder al de classis van sept 2004 en de PS van 2005, nu ook de GS van 2005
1. de bezwaren niet serieus overweegt,
2. zich afmaakt van alles wat er gebeurd is,
3. dat wegmasseert met de dooddoener van de constatering: de schuldvraag is niet meer te achterhalen, duidelijk is dat de verhoudingen verstoord zijn;
4. en vervolgens op grond daarvan het gerechtvaardigd acht dat de laatste classis alle kerkenraadsleden liet aftreden;
5. en tenslotte de niet goed te keuren hiërarchische maatregel van de classis probeert te ondervangen met een kerkrechtelijk verantwoorde basis van een achteraf gecreëerd meerderheidsbesluit van een kerkenraad.

Wij leggen uw vergadering voor:
als een meerderheid van een kerkenraad

1. publieke beschuldigingen van principiële aard over de ambtsdienst van haar medeambtsdragers in de gemeente neerlegt, ook nog zonder die beschuldigingen van te voren inhoudelijk besproken te hebben,
2. vervolgens een classisbesluit met oproep om dat te corrigeren naast zich neerlegt, ook nog zonder daartegen in appel te gaan bij de particuliere synode,
3. verder continu het bevolen open gesprek met elkaar over de principiële punten blijft weigeren,
4. daarna ook nog eens de minderheid beschuldigt van scheurmakerij en de predikant een deel van zijn ambtsdienst eigenmachtig verbiedt,
5. vervolgens de correctie van dit handelen door de classis geheel of gedeeltelijk naast zich neerlegt,
6. en tenslotte een uiterste poging tot gesprek over de wezenlijke punten van het geschil via een mediationtraject obstrueert,
(om ons maar te beperken tot een kleine greep uit het geheel)

wat blijft er dan nog voor grond over voor de GS om vol te houden dat 'niemand zich aan schuld kan onttrekken, alle leden van de raad gezamenlijk verantwoordelijk zijn voor de situatie van onmacht en gezamenlijk de gemeente tekort gedaan hebben?!

Op deze manier wordt de minderheid op één lijn gesteld met de meerderheid.
Erger: hier wordt schuldigen de hand boven het hoofd gehouden en worden onschuldigen veroordeeld.
En de werkelijke principiële achtergrond van de kwestie wordt weggeredeneerd.




X.3.2. Alternatief niet minder ingrijpend?
De GS geeft in grond 5 van besluit 10 aan:
'Het besluit dat de classis heeft genomen is zonder twijfel zeer ingrijpend, maar het voorgestane alternatief dat de classis een deel van de kerkenraad zou bewegen of dwingen tot terugtreden, zou in de gegeven situatie niet minder ingrijpend zijn'.

Wij stemmen er mee in dat het alternatief ook ingrijpend zou zijn.
Elke beslissing zou echter gezien de vastgelopen situatie, ingrijpend zijn (geweest). Waar het om gaat is dat de te nemen beslissing in overeenstemming zou zijn met Schrift, belijdenis en KO. Daarop mag en moet getoetst worden.

Wij delen niet de argumentatie die de GS vervolgens tegen dit alternatief aanvoert.
Het komt ons als een petitio principii voor: wat nog bewezen moet worden, wordt al als bewezen aangenomen en als bewijsgrond aangedragen.
Met wat we hiervoor onder X.3.1. naar voren hebben gebracht, vervalt het argument van de GS dat met dit alternatief geen recht zou zijn gedaan aan de omstandigheid dat de héle kerkenraad/álle leden van de raad verantwoordelijkheid droeg/droegen voor de situatie van onmacht. Dat kan duidelijk zijn.

De GS stelt het voor alsof het alternatief voor de classis ondoenlijk geweest zou zijn omdat dan een diepgaand onderzoek vereist was naar de gang van zaken in de kerkenraad gedurende een aantal jaren waarbij ieders persoonlijk aandeel in de raad beoordeeld zou moeten worden enz. enz.
De GS maakt het op deze manier voor de classis wel heel moeilijk, om niet te zeggen onmogelijk, om zo'n alternatief besluit verantwoord te nemen. Terwijl zeker niet op voorhand is uitgesloten dat dit alternatief (geestelijk) helend zou kunnen werken.

Wij achten wat de GS hier verder aanvoert niet terzake. De hele gang van zaken was de classis en haar deputaten bekend, voorzover daarover een oordeel van de classis was gevraagd.
De classis hoefde ook geenszins inhoudelijk zaken als visieverschillen e.d. te beoordelen. Dat was haar niet gevraagd. Hoofdzaak was de verkeerde wijze waarop de meerderheid met die visieverschillen binnen de kerkenraad was omgegaan. Daarover had de classis al een oordeel gegeven na gedegen onderzoek door haar deputaten. Zij had de meerderheid duidelijk te verstaan gegeven: bespreek de zaken met elkaar in plaats van elkaar zo in strijd met de geest van het 9e gebod publiek te veroordelen!
De classis had dus helemaal niet een onmogelijk onderzoek hoeven te doen. Zij hoefde haar eerdere werk niet over te doen maar kon daar bij aansluiten. Nimmer was immers van de kant van de meerderheid een appel tegen die eerdere besluiten van de classis aangetekend.

Daarom had de classis eenvoudig kunnen volstaan met:
- te constateren dat de tien broeders die zich voortijdig uit de mediation hebben teruggetrokken, krachtens de door henzelf aangegane verplichting alsnog hun ambtsdienst dienden te beëindigen;
- te constateren dat de kerkenraad(smeerderheid) keer op keer de besluiten van de eerdere classis naast zich neergelegd heeft;
- te vragen dat de genoemde tien broeders alsnog hun verplichting nakwamen;
- te vragen dat de (overgebleven) kerkenraad alsnog, voorzover nog van toepassing, zich conformeert aan de eerdere besluiten van de classis en die uitvoert;
- te vragen dat de overgebleven kerkenraad alsnog in gesprek met elkaar gaat, eventueel verder met behulp van mediators, als dat nog nodig is;
- te vragen dat de bijna gehalveerde kerkenraad de ontstane vacatures weer opvult.

Dit ligt in de lijn van wat de deputaten, die van meet af aan insider waren in de problematiek, aan de classis hebben geadviseerd (zie hun rapport, bijlage 9).

Naar onze overtuiging was dit alternatief minder ingrijpend. Maar dat niet alleen.
Het had ook recht gedaan aan beide partijen van de kerkenraad gezien de hele gang van zaken.

Dit alternatief had ook verwacht mogen worden omdat het geheel in de lijn lag van de eerdere besluiten die de classis in de kwestie Kampen-Noord had genomen.

In tegenstelling tot dit advies van de aangewezen en terzake kundige deputaten was het advies c.q. de notitie van de Cv3 gekenmerkt door gebrek aan zowel kennis van zaken als inzicht in de kwestie. Bovendien was dit advies c.q. deze notitie mee gebaseerd op valse beschuldigingen (dus net als het handelen van de kerkenraadsmeerderheid in strijd met de geest van het negende gebod).
Dat hebben wij duidelijk gemaakt in ons appelschrift aan de PS (bijlage 4, onder pt. E.2 en pt. E.4.).


X.3.3. Tot heil van de gemeente?
Wàt dient tot heil van de gemeente?
Over het argument 'je moet zoeken wat tot heil van de gemeente is', hebben wij eerder al verschillende overwegingen uitgesproken. Zie ons appelschrift aan de PS (pt. E.6 en E.8.2., bijlage 4).
Hier merken wij nu het volgende op.
Hoezeer ook al óns werk met gebreken en zonden bevlekt is (dat beseffen wij terdege), dat heil van de gemeente heeft ons voortdurend voor ogen gestaan. Wij hebben dat steeds willen zoeken. Zoals wij in onze eerdere bezwaarschriften hebben verklaard: het gaat niet om 'ons eigen gelijk' .
Het bezeert ons als dat keer op keer in onze richting wordt verweten of gesuggereerd, zoals wij in het onderhoud met de afvaardiging van de GS opnieuw ervaren hebben (bijlage 8).
Dergelijke verwijten in de richting van de meerderheid zijn wij niet of nauwelijks nog tegengekomen. Waarom niet? Dat lijkt ons tekenend.
Wij hebben steeds willen spreken en handelen vanuit precies die 'gezamenlijke verantwoordelijkheid' die een kerkenraad en die je als kerkenraadsleden persoonlijk van de Here hebt ontvangen voor zijn gemeente, zoals de GS terecht stelt in grond 3 van besluit 10.
Beslissend is echter wel: wat dient tot heil van de gemeente?!

O.i. dient het niet tot heil van de gemeente als een deel van de kerkenraad een ander deel wil wegwerken omdat dit een andere, hem onwelgevallige mening heeft, en dit kwaad wordt uiteindelijk maar verzwegen of zelfs vergoelijkt.
O.i. dient het niet tot heil van de gemeente als een classis eerst een kerkenraad(smeerderheid) tot twee keer toe ernstig vermaant en die meerderheid trekt zich daar niets van aan, waarop dan een volgende classis 'capituleert' voor het volgehouden kwaad van die meerderheid en haar uiteindelijk maar haar zin geeft.
O.i. dient het niet tot heil van de gemeente als appelinstanties voor het recht (zoals de meerdere vergaderingen in ons kerkverband van classis tot en met generale synode), dit kwaad keer op keer sanctioneren of in ieder geval niet tegengaan.
O.i. dient het niet tot heil van de gemeente als kwaadsprekers en scheurmakers onder ambtsdragers hun gang kunnen gaan en vervolgens de gemeente onder een nieuwe kerkenraad (die het vertrouwen van de gemeente zou moeten genieten), weer avondmaal gaat vieren met deze broeders zonder dat spijtbetuigingen voor de publieke zonden zijn gekomen die de classis bevolen had.

De gemeente volop in de problematiek betrokken
In dit verband wijzen wij er op dat de kwestie Kampen-Noord ook niet maar een probleem binnenskerkenraads was. Om meer dan één oorzaak niet.
Allereerst had de meerderheid van de kerkenraad met de publicatie van het rapport Van Bruggen/Dijkstra haar beschuldigingen tegen mede-ambtsdrager(s) midden in de gemeente gelegd.
Evenals de latere beschuldiging van scheurmakerij. Daarmee was publiek de avondmaalstafel opgebroken.

Bovendien ging het in de kwestie niet om een personeel probleem, zoals de meerderheid van de kerkenraad er steeds van heeft willen maken, en dan toegespitst op de predikant als zondebok.
Het ging in werkelijkheid niet om een functioneringsprobleem of om botsende karakters tussen leden onderling.

De bewering van 'botsende karakters' deden ook de mediators ten onrechte in hun (onwettig aan de classis verstrekt) rapport.
De mediators mogen echter krachtens hun code niet eens dergelijke beoordelingen geven. Zij kunnen uiteindelijk hooguit rapporteren of hun poging tot bemiddeling gelukt is of niet. Over de oorzaken staat het niet aan hen om te oordelen of dat te rapporteren. Ook als er bij de partijen schuldigen zouden zijn aan te wijzen voor het mislukken mogen zij die niet eens noemen. Dat valt buiten hun mediation-opdracht.
Bovendien kónden de mediators daarover in dit geval nog niet oordelen omdat de echte bespreking van de werkelijke zaken waar het om ging, nog niet eens aan de orde was gekomen toen de tien broeders opstapten en voortzetting van de mediation zinloos maakten.
Vergelijk de uitvoerige documentatie hierover in ons appelschrift naar de PS (pt. E.3.2.). Hieruit wordt ook duidelijk hoe de broeders van de meerderheid zelfs in de mediation weer hun voorwaarden vooraf aan het gesprek stelden.

Het door de kerkenraad(smeerderheid) gepubliceerde rapport van juni 2003 laat duidelijk uitkomen dat er sprake was van botsende visies. En ook dat de visie van de predikant (en in hem van andere leden van de raad) veroordeeld en niet langer getolereerd werd.
Het ging om de wijze van toepassen van Gods Woord en van de belijdenis in de concrete situaties van het leven.
Door op dit punt medeambtsdragers te diskwalificeren werd ook een aanzienlijk deel van de gemeente door de kerkenraad(smeerderheid) gediskwalificeerd en binnen de kerkenraad monddood gemaakt. De verschillende bezwaarschriften vanuit de gemeente zelf spreken hier voor zich!
Dat is vanaf onze eerste bezwaarschriften richting de classis duidelijk aangegeven. Er lag een probleem midden in de gemeente!
Dat is maar niet even op te lossen met het naar huis sturen van de bestaande ambtsdragers en een nieuwe kerkenraad te formeren. Het conflict blijft dan onverminderd zo niet nog erger in de gemeente voortwoekeren.
De situatie die door het ongeestelijk gedrag van de meerderheid zo verziekt was, vroeg er dringend om dat er recht werd gedaan en dat op die manier scheefgegroeide zaken recht werden gezet.
Dat had tot herstel van de zo geschonden verhoudingen in de gemeente kunnen leiden.
Dát had sanerend kunnen werken en om zegen van de Here mogen vragen en daarop hopen.
Maar nièt een 'ambtsmoord'! (Vergelijk ook het overzicht van prof. J.P. Lettinga, bijlage 6)


X.4. Verzoek

Op grond van het bovenstaande verzoeken wij de GS uit te spreken dat

1.
de GS ten onrechte de aan haar voorgelegde bezwaren richting de besluiten van de classis niet heeft gehonoreerd.


Wij denken speciaal aan ons verzoek in ons bezwaarschrift aan de GS, onder V.slot, verzoek 4, waar deze bezwaren door ons aan de orde gesteld zijn.

Uit ons bezwaarschrift (tegen het classisbesluit van september 2004) aan de PS halen wij uit de vele bezwaren o.a. de volgende met name aan. Ze staan vervat in een verzoek aan de PS om uit te spreken (bijlage 4):

- dat de classis niet zorgvuldig heeft gehandeld door voor haar oordeels- en besluitvorming af te gaan op adviezen van een commissie die - afgezien van het feit dat die niet bevoegd was om zich met de kwestie in te laten, ook - niet ter zake kundig was in deze kwestie en al evenmin onpartijdig (E.1.5.2);

- dat de classis niet juist heeft gehandeld door in haar besluit voorbij te gaan aan het feit dat de (meerderheid van de) kerkenraad zich niet heeft geconformeerd aan eerdere classisbesluiten (van november 2003 en van februari-april 2004) over de aan de orde zijnde kwestie (E.2.3.1.).

- dat de classis alsnog er op dient toe te zien dat de (meerderheid van de) kerkenraad zich conformeert aan genoemde besluiten (voorzover die ook nu nog hun gelding behouden) (E.2.3.2.)

- dat de classis niet de nieuwe lijn van (de conclusie tot) 'verstoorde verhoudingen' had mogen kiezen zonder zich te verantwoorden over de (ingrijpende) wijziging die dit betekent ten opzichte van de lijn die de classis in haar eerdere besluiten heeft gevolgd, namelijk het in hoofdzaak gegrond verklaren van de bezwaren van de minderheid van de kerkenraad (hetgeen impliceert dat de meerderheid in hoofdzaak onjuist gehandeld heeft) (E.3.5.1);

- dat de classis geen recht heeft gedaan aan de besluiten die de classis eerder in deze kwestie heeft genomen (november 2003 en februari tot april 2004) (E.3.5.2);
- dat de classis ten onrechte de achterliggende problemen niet heeft onderzocht dan wel doen onderzoeken waar de classis van november 2003 toe had geadviseerd (E.3.5.3.);

- dat de classis bij gebreke van voldoende onderzoek ten onrechte 'verstoorde verhoudingen' als het probleem heeft aangewezen (E.3.5.4);

- dat de classis onzorgvuldig heeft gehandeld door het mediation-rapport als grond voor haar besluit aan te voeren; te meer daar één van de partijen geen toestemming heeft gegeven voor verstrekking van dit rapport aan de classis (E.3.5.7.);

- dat de classis verzuimd heeft tien broeders van de meerderheid aan te spreken op hun niet nakomen van de aangegane verplichtingen bij de mediation (E.3.5.8.);

- dat de classis verzuimd heeft bij de meerderheid het gebrek aan bereidheid tot (het door de classis gevraagde) (mediation)gesprek met de minderheid, aan te wijzen en haar daarop aan te spreken (E.3.5.9.);

- dat de classis de meerderheid had behoren aan te spreken op het tuchtwaardig en schorsingswaardig gedrag dat deze vertoonde door haar nog steeds volgehouden publieke beschuldigingen aan het adres van haar medeambtsdragers (in het rapport vB/D en in de beschuldiging van 'scheurmakerij' in januari 2004) (E.3.5.10.);

- dat de classis dié broeders van de meerderheid had behoren aan te spreken op hun wegblijven uit de kerkdienst die zich daaraan schuldig maakten (E.3.5.11.);

- dat de classis de (meerderheid van de) kerkenraad had behoren aan te spreken op hun weigering zich te conformeren aan de verschillende eerdere besluiten van de classis (E.3.5.12.).

- dat de classis ten onrechte de situatie van 'verstoorde verhoudingen' als grond aanvoert om de predikant zijn dienst in de gemeente te Kampen-Noord te (doen) beëindigen (E.7.4.1.);

- dat de classis onvoldoende heeft onderzocht in hoeverre de meerderheid onwettige redenen zocht om de predikant kwijt te raken (E.7.4.2.);

- dat de classis geen goede gronden heeft aangevoerd voor haar oordeel dat ALLE ambtsdragers dienden 'terug te treden' (E.7.4.6.);


2.
de GS ten onrechte heeft geoordeeld dat de uitspraak van de classis dat alle kerkenraadsleden dienden terug te treden op goede gronden is genomen

3.
de GS met haar taxatie van 'onmacht van beide partijen' als oorzaak van verstoorde verhoudingen, geen recht doet aan de werkelijkheid.

4.
de GS ten onrechte stelt dat de predikant, ouderlingen en diakenen van de kerkenraad (Ichthus) geacht moeten worden 'daadwerkelijk te zijn teruggetreden' (zoals grond 3 van besluit 11 stelt).

5.
de kerkenraad van de Gereformeerde Kerk te Kampen-Noord (Ichthus) erkend dient te worden als wettige kerkenraad van de gemeente te Kampen-Noord.


XI. Zuivere rechtspraak coram Deo gevraagd
De GS draagt een grote verantwoordelijkheid bij de behandeling van dit revisieverzoek. Kerkrechtelijk gezien is dit in principe de allerlaatste appelmogelijkheid in deze zaak.
De GS staat ook voor een aantal voldongen feiten die door het besluit van de vorige GS zijn opgeroepen. (Over de voortgaande ontwikkelingen in Kampen-Noord spreken wij de GS aan in een apart schrijven dat aan dit revisieverzoek is gekoppeld).
Wat uw vergadering ook besluit, het zal ingrijpende consequenties hebben voor de betrokken partijen in de kwestie Kampen-Noord.

De zaak is extra gevoelig omdat de Theologische Universiteit in onze plaats gevestigd is. Bovendien hebben zes docenten van de Theologische Universiteit die tot de gemeente van Kampen-Noord behoren, zichzelf tot onderdeel van het probleem gemaakt. Ieder van hen heeft een eigen bijdrage geleverd in de kwestie en daarin een duidelijke keuze gemaakt, waardoor zij de problematiek mee beïnvloed hebben.
Wij wezen er al op in onze Verantwoording (onder VII. Rol docenten TU)
Het publieke overzicht van de emeritus hoogleraar van de TU prof. J.P. Lettinga die tot onze gemeente behoort, alsook de publieke reacties op dit overzicht lieten zien hoe gevoelig dit optreden van de docenten ligt.

Wij verzoeken de GS om recht te spreken zonder aanziens des persoons.
Wij denken aan wat de Here ons onderwijst in 2 Kron 19:6-7. De rechters onder Gods volk wordt hier voorgehouden: "Ziet toe, wat gij doet, want gij oefent de rechtspraak niet uit voor mensen, maar voor de HERE, die bij u is, als gij rechtspreekt. Nu dan, de schrik des HEREN zij over u; handelt nauwgezet, want bij de Here onze God is geen onrecht, geen partijdigheid noch aanneming van geschenken".
Wij denken verder aan wat de Here zegt in Deut 16:18-20 en 19:18-21; Jes 11:2-5; Zach 7:9; 1 Tim 5,20 en 21; Jac 2 en 1 Petr 1,17.

Als er zo recht wordt gesproken, zal dit alleen maar het herstel van geschonden verhoudingen en van een gescheurde gemeente ten goede kunnen komen. Zeker in Christus, de Verzoener van onze zonden.

Wij hebben ter afsluiting hier op deze plaats niet veel meer toe te voegen aan wat wij in hfst VIII van onze Verantwoording hebben samengevat en aan wat we in ons afsluitend appel op de kerken in hfst IX daar hebben uitgesproken. Dat leggen wij ook hier aan uw synode voor.

Geve de Heer van de kerk uw vergadering de wijsheid van zijn Geest en ook de moed en kracht om zo recht te spreken dat het in zijn ogen goedkeuring kan vinden. Dan is het ook voor alle betrokken partijen goed. Dan dient u de vrede in de kerken naar het recht van de Here Die weet wat goed is voor zijn volk.

Met broedergroeten,

de raad van de Gereformeerde Kerk te Kampen-Noord (Ichthus),


Ouderling G. Bikker
Ouderling A.J. Both
Ouderling J. Hoksbergen
Ds. E. Hoogendoorn
Diaken K.H. Poll
Ouderling J.T. Sikkema
Diaken R. Visscher
Ouderling E. Vogel
Diaken A. Welink


Kampen, 23 maart 2007