Verweer J.A. de Wit tegen rapport externe adviseurs

 

Aan: de KMD
Van: Jelle de Wit
Betreft: Rapport en advies brs. Van Bruggen en Dijkstra d.d. 30 juni 2003
Datum: 28 juni 2003

Broeders,

Ik hoop met de volgende opmerkingen en de daaruit volgende voorstellen een bijdrage te leveren aan de aan eindbespreking van het rapport en de aanbevelingen van de brs. Van Bruggen en Dijkstra.

Doel van mijn bijdrage is om de kerkenraad een aantal onderdelen uit de rapportage voor te leggen en u te vragen om hierover een uitspraak te doen. Ik hoop dat hierdoor de kerkenraad duidelijkheid geeft over waar hij staat ten aanzien van deze punten en dat de uitspraken van de raad zodanig zijn dat deze er toe leiden dat mag blijken dat er een basis aanwezig is om als kerkenraad en predikant verder te werken in de gemeente die aan onze zorg is toevertrouwd, tot verdere opbouw van het lichaam van Christus.

De aanleiding van mijn opmerkingen moet worden gezocht in het feit dat de raad op 12 mei 2003 en op 16 juni 2003 de concept Analyse en de concept Aanbevelingen van de adviseurs heeft besproken. De conclusie van deze besprekingen was dat de (meerderheid van) de raad de analyse en aanbevelingen in grote lijnen steunde en onderschreef.
Ik heb geprobeerd duidelijk te maken dat ik de rapportage niet kan onderschrijven. In de definitieve versie van het rapport en de aanbevelingen zijn een aantal zaken weliswaar aangepast ten opzichte van de conceptversie. Toch acht ik deze een onvoldoende basis voor een traject voor het werken aan herstel van de onderlinge verhoudingen c.q. vertrouwen. Dit heeft met name betrekking op de analyse van de problematiek.
Daarom acht ik het noodzakelijk om voordat de raad besluit over de rapportage en aanbevelingen, hij een uitspraak doet over onderstaande punten.
Ik denk dat hierdoor duidelijk kan worden waar de raad staat: houdt hij vast aan de beoordeling in de analyse van de adviseurs of is de beoordeling van de situatie (door de raad) zodanig anders, dat deze een basis biedt voor het werken aan het herstel van de onderlinge verhoudingen.
Graag vraag ik van de kerkenraad deze duidelijkheid, door zich uit te spreken over de volgende punten.

1. Beoordeling van prediking en pastoraat van de predikant

In de conceptversie geven de adviseurs een beoordeling van de prediking en het pastoraat van ds. Hoogendoorn. De indruk ontstaat dat zij deze aspecten hebben onderzocht. Dit is niet het geval, zo blijkt ook uit de verantwoording over de werkwijze. In de definitieve versie wordt dit punt door de adviseurs dan ook beperkt tot een analyse van hoe de predikant tijdens de vergaderingen overkomt en welke effecten dit dan zou hebben, ook wanneer prediking en pastoraat aan de orde komen.

Voorstel 1: de kerkenraad spreekt uit dat hij naar aanleiding van het werk van de adviseurs en de rapportage hierover aan de raad, geen oordeel heeft willen uitspreken over de prediking en de pastorale arbeid van ds. Hoogendoorn. De prediking en de pastorale arbeid van ds. Hoogendoorn zijn geen onderdeel van de analyse en staan als zodanig niet ter discussie in de problematiek.

2. Het ontstaan van een weinig effectief klimaat van onvruchtbaarheid en irritatie enerzijds en van onderling wantrouwen anderzijds

In de conceptanalyse wordt nogal direct en eenzijdig de oorzaak van het ontstaan hiervan bij de predikant gelegd. In de definitieve versie is dit wat genuanceerder weergegeven. Met de volgende voorstellen wordt aan de kerkenraad gevraagd uit te spreken dat de oorzaak hiervan niet voldoende door de adviseurs is aangetoond en dat de raad daarom hierover niet tot een uitspraak kan komen.

Voorstel 2:
- De kerkenraad neemt kennis van de analyse van de adviseurs ten aanzien van hoe de predikant in de vergaderingen kan overkomen en welke effecten dit in hun ogen heeft op het proces van besluitvorming binnen de raad. De raad spreekt uit dat hij hierover op dit moment geen oordeel kan geven en laat de beoordeling over 'een set algemene overtuigingen, die worden vereenzelvigd met fundamentele visie en gereformeerd-zijn, fixatie daarop, minder verwerking van specifieke omstandigheden etc.' voor rekening van de adviseurs. De basis voor deze beoordeling is door de adviseurs niet aangetoond.
- De kerkenraad neemt kennis van de analyse van de adviseurs ten aanzien van 'het ontstaan van een weinig effectief klimaat van onvruchtbaarheid en irritatie enerzijds en van onderling wantrouwen anderzijds'. De raad erkent dat er in de discussie kortsluitingen ontstaan, dat mensen zich niet altijd begrepen voelen en soms miskend, dat er een klimaat van onvruchtbaarheid en irritatie is ontstaan en dat onderling wantrouwen is ontstaan. De raad spreekt uit dat hij over de oorzaak hiervan op basis van de analyse van de adviseurs geen oordeel kan geven, maar in de toekomst gericht is op het voorkomen hiervan. Dit vereist inzet van alle leden van de raad.


3. De veroorzakende factor in het geheel

- In de conceptanalyse komen de adviseurs tot de overtuiging dat de predikant gaandeweg steeds meer de eerste oorzaak is geworden; in de definitieve versie spreken de adviseurs over de predikant, als de meest bepalende factor, door zijn positie als predikant en preses in het proces;
- In de conceptanalyse zeggen de adviseurs dat de predikant zijn eigen functioneren niet kritisch kan reflecteren; in de definitieve versie zeggen de adviseurs dat de predikant zijn eigen benadering mogelijk wel kritisch reflecteert (maar zonder dat dit voor anderen voldoende merkbaar is);
- In de conceptanalyse zeggen de adviseurs dat de predikant zich onbereikbaar maakt voor kritiek, door zich te verschuilen achter objectiverende visies; in de definitieve versie zeggen de adviseurs dat de predikant zich onbereikbaar maakt voor kritiek, door te snel en soms ten onrechte gebruik te maken van objectiverende visies;
Kortweg kunnen de genoemde oorzaken op basis van de definitieve versie als volgt worden weergegeven:
- de positie als predikant en preses
- het kritisch reflecteren is niet voldoende merkbaar
- objectiverende visies worden te snel en soms ten onrechte gehanteerd.
Hierdoor zou de situatie verharden en vanuit de predikant onomkeerbaar worden. Dit zou dan een kettingreactie veroorzaken die onvoldoende wordt gestuit door een zwakke kerkenraad.

Voorstel 3:
De kerkenraad spreekt uit dat de veroorzakende factor in het geheel niet zonder meer bij ds. Hoogendoorn kan worden gelegd. Wel erkent de raad dat door de gegroeide situatie binnen de kerkenraad de predikant in zijn functioneren in de positie van predikant en preses belemmeringen ondervindt, dat kritische reflectie minder opgemerkt wordt en dat wanneer visieverschillen naar voren komen, deze het komen tot besluitvorming moeilijk maken. De raad is van mening dat als de veroorzakende factor niet ds. Hoogendoorn kan worden aangewezen, maar dat hier meerdere factoren, gelegen in het 'samenspel van predikant, ouderlingen en diakenen', aan de orde zijn.

Ik denk dat visieverschillen hierin een belangrijke factor zijn. Deze visieverschillen zijn al wel eerder een moeilijkheid gebleken tijdens de vergaderingen. In de toekomst zal moeten blijken in hoeverre deze visieverschillen het komen tot goede besluitvorming blijvend in de weg staan.


4. Verbetering van de situatie

Conceptanalyse: nodig is 'de wil van iedereen om hier verandering in te brengen'.
Definitieve versie: 'de wil van iedereen om de overlegsituatie te veranderen'.

Voorstel 4:
De kerkenraad spreekt uit dat hij een verbetering van de situatie niet verwacht van een verandering van personen (predikant, ouderlingen en/of diakenen) of van een verandering van de overlegsituatie. Verandering van de overlegsituatie kan wellicht bijdragen, maar van groot belang is een andere houding ten opzichte van elkaar. Luisteren naar argumenten en elkaars opvattingen proberen te begrijpen en te respecteren. En op basis daarvan tot goede besluitvorming komen, zo nodig bij besluit van meerderheid van stemmen.


Jelle de Wit
28 juni 2003